Vandaag draag ik mijn lievelingsbroek
(‘het is andersom! Ik draag jou!’)
Ze leeft sinds jaar en dag met me mee
Dan weer streng en strak, dan weer opgelucht en losjes
(‘weet je hoe hard ik daarvoor werk? Ik blíjf stretchen’)
Zij ribbelt, ik rimpel
Ik geef haar twee benen
(‘…’)
Zij snoert mijn zij
Samen vertegenwoordigen we de overtreffende trap van fluweel
(‘je bent heerlijk, schatje’)
Flu-weel-weel