Mijn vriendin woont op de Utrechtse Heuvelrug en het Leersumse Veld begint twee straten verderop. We steken de autoweg over en verdwijnen in het bos. Wandelpaden, ruiterpaden en mountainbikepaden lopen er kriskras door elkaar. We nemen de rode route. Het is de mietjesroute, maar in mijn rug spelen knaagdieren met mijn zenuwkanalen. Ik ben er weer eens doorheen gegaan. Familiekwaaltje.
Op de Utrechtse Heuvelrug is het altijd een beetje herfst, zelfs in de lente. Die zandbodem, die luxueuze spookhuizen. Het is het tegenovergestelde van een polder. De grond ligt bezaaid met bolsters van beukennootjes. Pas op een punt waar je ver kunt kijken, zie ik wat witte bloesem tussen de naalden gloren.
“Als je moest emigreren, waar zou je dan heengaan? Ik Canada. Vanwege de natuur.” Ik zie haar al rondrijden door Canada. Ik vind Leersum ook een soort Canada. Mensen met auto’s en naaldbomen. “Barcelona”, zeg ik. Ik zie mezelf zitten op een terrasje tussen de anarchistische Catalanen. Ik schrik ervan.
We lopen verder langs de rode route. “Loslopende honden verboden!” Een bord met de afbeelding van een ree, liggend op zijn zij. Doodgebeten. Het is toch een beetje vreemd, zo’n luidruchtig bord in een stiltegebied.
Canada, ze zou wel kunnen wonen in Canada. Een soort Zweden, maar dan met de buren nóg verder weg. “Het mooie aan Canada is dat er geen Amerikanen wonen”, zeg ik. Ze knikt. Ik denk aan de Canadese jongens die in 1945 met gezonde koppen de Nederlandse steden en dorpen kwamen binnengereden. En de honderdduizenden Nederlanders die na de oorlog de oceaan overstaken. Met tien familieleden kauwend op resten witbrood in een wederopbouwflatje, of naar het land van ruimte en gezonde koppen. Toch heb ik geen idee hoe het zou zijn: wonen in Canada.
We komen tot de conclusie dat we nooit zouden emigreren. “Je bent toch een beetje aan je eigen land gebonden, he?”, zeg ik. “Het gaat om het idee dat je je familie kunt bezoeken.” “Ja, het gaat om het idee.” “En vriendschappen bouw je ook niet in een week op”, voegt zij eraan toe. Ik knik.