Ik ken een vrouw en ze werd een film. Ze deelde het op Facebook. Ze was een link geworden naar iets in zwart-wit en ze rookte een sigaret. Dat deed ze met haar ene hand. Met haar andere hand ving ze ergens water op, dat kunnen we niet zien, en goot het over haar hoofd. Het liep langs haar gezicht terwijl ze in de camera keek en bleef roken. Ik weet zeker dat ze op het strand was, maar achter haar was alles wit. Waarschijnlijk heb ik dat strand zelf verzonnen.
Er was de woedende roker, de aarzelende roker, de verveelde roker. De vrouw die een film werd, rookt alsof ze niemand nodig heeft en daarmee iedereen lokt. De sigaret hangt schuin tussen haar lippen en ze is jong zoals nu niemand meer jong is. Traag door een zwembad glijdend door de nacht. Leunend tegen een muur. Misschien is het iets met tijd en hoeveel daarvan was. Nu is jong een koptelefoon en witte sneakers en hashtags en heeft de wereld zones en tijdsloten en inlogcodes en ik was al nooit gemaakt voor nu maar mij vraagt niemand iets.
Het is gek. Er gaat niets voorbij. Herinneringen blijven hangen als smog omdat er geen nieuwe worden gemaakt. Niemand zou een mening moeten houden als verslaving, niemand zou moeder moeten worden of manager, iedereen zou zwart-wit films moeten maken over een vrouw die steeds andere vrouwen is, die een man wordt die een plant is die zand is die zee is die wegblaast die uitdooft die oplost.
Ik hap naar adem.