Op de manier waarop ze zelf minimaal zou willen zijn, kijkt ze naar het werk, haar blik omhoog. Het museum sluit in vijf minuten maar ze is hier nu eindelijk geraakt en ze kan er vast voor zorgen dat die vijf minuten langer duren.
Ze heeft de foto’s van het kunstwerk in de krant gezien, maar nu ze hier staat voelt het toch anders. Ze had gehoopt dat dit monumentale werk haar zou overweldigen, dat ze zich minuscuul zou voelen, maar het stalen monster intimideert haar niet. Integendeel: ze voelt zich er veilig door.
Wanneer ze het warme oneind van de resterende vier minuten binnenwandelt, merkt ze hoe de stalen platen van het monolitische wezen haar perfect passen. Altijd al heeft ze de eelt op haar handen en voeten laten staan, ze begrijpt niet waarom iemand die gordeldieren ringen zou wegsnijden. Dankzij die eelt kan ze met gemak haar eigen stalen sculpturen vorm geven en een hele dag op blote voeten lopen.
Ze wentelt zich in het uitdijen van de resterende drie minuten en ze beseft dat de wanden niet dienen om haar buiten te houden, nee, ze dienen om anderen buiten te houden.
Met haar hand gaat ze over de korrelige, koude ingewanden van het monster (ze mag het niet aanraken, weet ze, maar ze zit zo diep binnenin dat niemand haar kan zien) en ze merkt dat het ruwe van haar hand een spoor achterlaat, ze schuurt een dunne, roestkleurige laag kunst weg.
In de onvoorstelbare weidsheid van de twee minuten die ze nog heeft, verzamelt ze meer en meer roeststof en wrijft het uit over haar handen, over haar gezicht. Ze staalt zich, wordt sterker.
Het lijkt alsof de wanden van het kunstwerk steeds dichter komen, maar ze weet dat het niet het kunstwerk is dat zich nauwer om haar heen sluit, nee, zijzelf zet uit, minimaliseert het beeld millimeter per millimeter bij haar eigen maximaliseren. En in de laatste minuut vóór het museum sluit, is ze er eindelijk écht, als centrum van de stalen eelt waarvan het werk, het monster afhankelijk is. Dan denkt ze aan Europa en ze denkt aan lijnen; ze denkt aan Azië en ze denkt aan cirkels; ze denkt aan Oceanië en denkt aan kleur. Noord-Amerika – licht; Zuid-Amerika – mensen. Ze denkt aan Afrika en ze denkt, stem. In deze laatste minuut kan ze eindelijk uitdrukken hoe alle kunst negatieve ruimte is, iets of iemand anders bepalend, maar in het museum zijn geen bezoekers meer nu, en wanneer ze die avond thuiskomt is er niemand thuis, niemand.