Charles de Mooij probeert het trechtermannetje uit zijn hoofd te schudden. Zittend op de rand van zijn bed, zijn hoofd scheef, zoals je met water doet dat na het zwemmen in je oren is gaan zitten. Hij hoort het akelige lachje dat hem in zijn korte, koortsachtige nachtmerries voortdurend begeleid heeft. Zijn rug is klam, zijn hoofd warm.
“Ik kan dit”, fluistert hij. En even verstommen de schrapende stemmen van de monsters die hem nu al weken wakker houden. “Ik ben niet zomaar iemand”, zegt hij.
Voor zijn ogen flitst een hoofd, gedragen door twee voeten. Een gekarteld mes blinkt, de stad brandt.
Soms kun je beter even naar beneden gaan. Iets drinken een paar keer zuchten en dan weer terug. Het was zijn moeder die hem dat advies gaf wanneer hij als jongetje niet meer kon slapen. Toen waren het de toekomstdromen die hem wakker hielden. Hij wilde profvoetballer worden. Het werd uiteindelijk museumdirecteur. Iets waar hij nooit wakker van heeft gelegen. Tot een paar weken geleden.
Het klokje van de oven licht rood op in de donkere keuken. Vijf over vier. Hij voelt onder zijn ogen. Misschien vallen de wallen mee. Hij had een visagist in moeten huren. Al die jaren dat hij de restauraties gecoördineerd heeft, is hij zichzelf vergeten. Een beetje bijpoetsen en smeren. Dat is alles wat hij nodig heeft.
Wanneer hij de melk opwarmt in het pannetje, zegt hij het nog eens. ‘Ik kan dit.’ In zijn hoofd zit het rooster. Minuut voor minuut is alles gepland. Hij heeft er zelf nog aantekeningen bij gemaakt. Vlak voordat hij de koning en de koningin de hand schudt, nog even langs zijn broek gaan. Klamme handjes zijn een afknapper. Ontspannen lachen. Doen alsof het helemaal geen stress gekost heeft. Geduldig Theo Verbruggen antwoorden. De plaatselijke media doorverwijzen naar collega’s en zeggen dat je helemaal niet boos bent op het Prado dat bijna niets uit wilde lenen.
Hij doet het licht aan, zodat hij zijn weerspiegeling kan zien in de zijkant van de pan. “Dit wordt een fantastische dag.” Zijn gezicht is vreemd vervormd, ziet er akelig uit. Zijn neus is te groot, zijn ogen zijn rooddoorlopen. Over het staal trekt een lepelaar en rennen eierschalen met pootjes. In zijn lippen prikt een vogel met een smalle scherpe snavel. Hij draait het vuur laag, ruikt de aangebrande melk en proeft de metaalachtige smaak van bloed.