‘Baar, moeder, baar!’ Zeven zonen zitten rondom het bed van mijn moeder en schreeuwen mij haar buik uit. ‘Baar, moeder, baar!’ Mijn moeder gehoorzaamt haar zonen zoals zij eerder haar man en vader gehoorzaamde. De meerderheid krijgt wat hij wil. Ze perst en brult, perst nog een laatste keer en scheurt uit tot aan haar navel. In die chaos snak ik voor het eerst naar adem.
De mannen in ons dorp hoeden schapen en de vrouwen boenen en baren. Geen van mijn broers huilen bij hun geboorte. Ze grommen wat en grijpen naar moeders tiet, zuigen haar leeg en groeien als kool. ‘De zeven zonen van Ahmed, de herder.’ Klinkt als een sprookje. Maar toen ik werd geboren, een zoon zonder ballen, bleek in dit sprookje geen plaats voor een prinses. Ik stelde vragen maar niemand had antwoorden. Ik vertelde verhalen maar niemand wilde ze horen. Ik wilde schrijven maar niemand leerde me lezen. Op een dag keek ik naar mijn moeder en zag door haar rimpels de prinses die ze ooit geweest was. Buikdansend en dromend van een wereld waarin de mannelijke meerderheid zijn bek eens hield. Maar het boenen gaf haar blaren en het baren ontwrichtte haar heup. Uitgezakt en dof hingen de haren over haar schouders, langs een vermoeid gezicht. Op die dag kuste ik haar en vertrok naar de stad met de vele lichtjes. De stad waar men tot diep in de nacht op straat zit en gevlochten broodjes eet met chocolade. Ik zag er de wijsheid van de enkeling en de domheid van de meerderheid.
‘Moord, vader, moord!’ Duizenden mensen schreeuwen op een plein de longen uit hun lijf. ‘Moord, vader, moord!’ De president gehoorzaamt zijn volk zoals hij eerder zijn eigen vader en zijn god gehoorzaamde. De meerderheid krijgt wat hij wil. Hij knikt en zwaait, knikt nog een laatste keer en voert de doodstraf in. In die chaos vind ik een arrestatiebevel op mijn mat, omdat ik liever schrijf dan zwijg.