Ze loopt naar de overkant van de straat. Ze krimpt. De lucht om haar heen wordt steeds groter, de weg schuift voor haar uit. Er stopt een auto. Er zigzaggen fietsen om haar heen. Ze heeft sinds kort een stok en stelt zich voor dat ze fietsers van hun zadel maait. Ze vallen links en rechts en schrapen over het asfalt. Ze kijkt niet naar de lopenden. Hoe hun sneakers moeiteloos afrollen of op een drafje de tram moeten halen. De stoep dreunt door de gewelven van hun enkels, maar ze merken het niet eens.
Zij moet niet. Als ze moet, verliest ze. Ze haalt de tram, maar weet nooit welke. Gisteren stormde het. Het wapperde iets los in haar dat al een tijd niet goed vast zat. Ze is er bijna.
Ze bedenkt welke voet ze eerst op het trapje zal zetten en hoe ze zich op zal hijsen. Er is altijd iemand die opstaat. Soms moet ze er bijna van huilen, soms schudt ze korzelig nee. Zo traag als zij is, zo traag is de tweede golf. Hij komt in feite niet, hoewel er kleine verschuivingen zijn. De herfst heeft ook hoogstens een schijnbeweging gemaakt. Links wil steunpakketten, rechts flirt met het avondland en hoewel de gebeurtenissen zich opstapelen, stroomt de zomer laf en onbekommerd door de stad.