Beste meneer Wilders,
Wij konden vandaag allebei niet van de warme lentezon genieten. U moest voor het gerechtshof verschijnen vanwege uw uitspraken over de kwantiteit van Marokkanen in Nederland. Ik heb me vandaag bezig gehouden met hun kwaliteit. Ik zat in een klaslokaal op het ROC in Amsterdam-West. Het is examentijd voor mijn mbo-leerlingen en vandaag stond het examenonderdeel Spreken voor het vak Nederlands op de planning. Eigenlijk had onze dag hetzelfde thema: wat zien u en ik als we kijken naar de Marokkaanse Nederlander?
Ramadan is net begonnen. Mijn leerlingen staan met hoofdpijn en droge zenuwmondjes voor het scherm waarop hun Powerpoint-presentatie wordt geprojecteerd. Voor dit examen moeten ze een presentatie geven over hun stage en toekomstplannen.
Leerling 1 is een twintigjarig meisje, in Nederland geboren, Marokkaanse ouders. Ze heeft stage gelopen bij Schiphol en daar hebben ze haar een vaste baan aangeboden. Ze voelde zich gevleid, maar heeft nee gezegd, want ze gaat na de zomer naar het hbo. Ze wil rechter worden.
Leerling 2 is een jongen – ook van Marokkaanse afkomst – die we gerust een laatbloeier kunnen noemen. Hij heeft het vmbo nooit afgemaakt, hing een paar jaar op straat, maar hij werd verliefd op een meisje dat tegen hem zei dat ze alleen met hem zou trouwen als hij wat van zijn leven zou maken. Hij gaat in september beginnen als assistent bij een accountantskantoor en in deeltijd verder studeren om zelf accountant te worden.
Leerling 3: een Antilliaans meisje dat elke dag om zes uur opstaat en haar dochter van vier bij haar moeder in Weesp brengt om haar lessen te kunnen volgen. Ze heeft een baan gekregen bij haar stagebedrijf en heeft het zo geregeld dat ze straks elke middag zelf haar dochter van school kan halen.
Leerling 4: een meisje dat ondanks een hoge CITO-score naar het vmbo werd gestuurd vanwege haar Marokkaanse achternaam, en zich daar kapot verveelde, maar bij wie geen enkele bitterheid te bespeuren is. Wil architect worden en klaagt niet dat dat een lange weg is.
Leerling 5 is een nakomertje uit een Turks gezin, wiens ouders zo verrast waren door de cijfers en mentaliteit van hun ooit zo losbollige jongste zoon, dat ze hebben besloten het familiebedrijf aan hem over te doen.
Leerling 6: een tweeëntwintigjarige kleinzoon van Marokkaanse arbeidsmigranten, die in de afgelopen vier jaar – naast zijn opleiding – met zijn werk als taxichauffeur een halve ton bij elkaar heeft gespaard om straks, nadat hij zijn diploma heeft gehaald, zijn eigen bedrijf te beginnen.
Leerling 7 tot en met 15: op een enkeling na allemaal leerlingen “met een migratie-achtergrond”, zoals we dat nu dienen te noemen, of “kutmarokkanen”, zoals u ze liever noemt, zonder uitzondering met grootse plannen en dromen voor de toekomst.
Gisteravond haalde ik onderweg naar huis een Turkse pizza bij de shoarmazaak op de Jan Evertsenstraat, bij mij om de hoek. Terwijl ik wachtte op mijn bestelling, keek ik naar de tv die in de hoek hing. Een item over uw proces. Het was druk in de shoarmazaak. Enkele klanten keken op van hun telefoon. We keken naar u. Naar het fragment waar het allemaal om te doen is, dat nog maar eens vertoond werd, alsof we anders niet meer zouden weten waar deze zaak over gaat. Het spijt me dat ik het moet zeggen, maar ik schaamde me diep. Ik schaamde me voor u. En ik wil niet dat Nederland een land is waarin burgers zich schamen voor hun politici.
Volgende week doet de andere helft van mijn klas examen. Komt u kijken naar mijn prachtige, ambitieuze, leergierige, hardwerkende, jongvolwassen kutmarokkanen? Ze zullen u vol trots vertellen over wat ze bereikt hebben en nog zullen bereiken. U bent van harte welkom.
Met vriendelijke groet,
Laura Haman