Hoe ouder hoe geiler. Gekker, bedoelt Bernhard. Hij stopt zijn pijp in zijn lade, bovenop de jongste Esquire. De prins wacht nog even met opstaan. Nu is niet het moment. Hij kijkt hoe zij van de bediening zijn koffie uitserveert en als ze een beetje vooroverbuigt geeft hij haar een ferme pets tegen haar billen. Voor hij haar bij haar pols kan grijpen, vlucht ze zijn werkkamer uit. Wel ja, van respect voor de adellijken is weinig meer over. Alleen haar geur hangt nog in de ruimte. Citrusfris. Ze is al negentien. Maar deze prins is niet kieskeurig, denkt Bernhard, terwijl hij de zilveren suikerklontjestang pakt om zijn koffie te zoeten.
In de andere vleugel van Soestdijk ligt zijn vrouw te sterven. De oud-koningin der Nederlanden. Een lelijk wijf. Dat mag hij toch wel zeggen? Hij is per slot van rekening met haar getrouwd. Zo is hij, ons Bernhard doet tenminste iets voor een ander. Hij ziet zijn echtgenote de laatste jaren weinig. De komende jaren hoopt hij haar nog minder vaak te zien. Zijn dochter verplichtte hem om ter afscheid langs te wippen. Dat heeft hij gedaan. Voor zijn dochter. En vooral om te kijken of er nog mooie vrouwen rondlopen in die andere vleugel. De verpleegster was welgevormd, maar die zal wel samen met zijn Juliana vertrekken. Ook dat weet zijn vrouw weer voor hem te verpesten. Hij vraagt zich af of ze al dood is.
Bernhard drukt op het belletje. Hij heeft bedacht dat hij verse room in zijn koffie wenst. Het koffiemeisje reageert niet. Ze komt niet, dus hij ook niet, zal ze wel denken. Verkeerd gedacht. Een prins onwaardig sjort hij aan zijn lid dat is volgestroomd met blauw bloed. Vandaar ook dat de normaal zo rode eikel steeds paarser en paarser wordt. Dat zijn de wetten van de kleurmenging – je hoeft geen Vincent of Beatrix te heten om daar weet van te hebben. Dan gaat de deur open. Hij hoopt op het koffiemeisje, maar het is de bode: ‘Uw vrouw is zojuist overleden.’
De deur gaat weer dicht. ‘Daar is de room,’ roept Bernhard blij.