Elke dag na school, 16:00 stipt, staat Tim met zijn bal voor de deur van de buren.
Op zijn nieuwe school doet niemand aan voetbal. Ja, op de computer misschien, maar dat telt niet. Daarom is Tim zo blij met zijn buurmeisje. Goed, ze is dan wel drie jaar jonger, en een meisje (iel). Maar eerlijk toegegeven: voor een meisje is ze best cool. Tim kent geen ander meisje dat zo goed kan voetballen. En ze laat luidere boeren dan wie ook.
Tim heeft voor Sinterklaas een scheidsrechtersfluitje gekregen, waar hij altijd braaf op fluit om te laten weten dat hij voor de deur staat.
Ze beginnen altijd met overspelen, en doen daarna partijtje. Tim is dan Barcelona, het buurmeisje is Ajax.
Vandaag staat Tim weer braaf om vier uur buiten met zijn fluitje te fluiten, maar niemand doet open. Hij hoort wel lawaai en geschreeuw uit het huis komen. Vlak voordat hij weg wil gaan, gaat de deur open.
‘Je bent laat’ zegt Tim.
Het meisje schopt de bal uit zijn handen.
‘Wie het laatst op het plein is, is voor Feyenoord!’ roept ze, terwijl ze wegrent.
Tim sprint haar achterna.
‘Wat doe jij als papa en mama boos op elkaar zijn?’ vraagt het buurmeisje, terwijl ze de bal een trap geeft.
Tim denkt even na.
‘Mijn papa en mama zijn bijna nooit boos’.
‘Oh’ zegt het meisje, een beetje teleurgesteld.
‘Maar wat doe jij dan als papa en mama tegen elkaar schreeuwen?’
‘Mijn papa en mama schreeuwen niet zo vaak tegen elkaar’ antwoordt Tim. Hij wil niet dat het buurmeisje weer teleurgesteld is. ‘Maar misschien zijn jouw ouders gewoon een beetje doof en verstaan ze elkaar niet’.
‘Volgende keer als ze weer zo hard schreeuwen, moet je er gewoon tussen gaan staan en een boer laten.’ Tim boert zijn luidste boer. Ze lachen. Daarna spelen ze nog een wedstrijd, het wordt 4-4.
De volgende dag staat Tim weer stipt om vier uur voor de deur. Hij fluit en fluit, maar niemand doet open. Tim fluit zo hard, dat hij er helemaal rood van wordt. Tussen al het fluiten door, ziet hij dat de deur is afgezet met rode en witte linten. Uiteindelijk komt er een man in een wit pak het portiek oplopen. De man heeft een masker op, zijn gezicht is niet te zien. Het lijkt wel een astronaut, denkt Tim, of iets anders buitenaards.
‘Meneer, kunt u tegen mijn buurmeisje zeggen dat ze moet komen voetballen?’
De man in het witte uniform kijkt naar Tim, die nog maar eens op zijn fluit blaast. Hij legt zijn handen eventjes op zijn schouders, en loopt dan zonder iets te zeggen naar binnen.
Tim pakt zijn bal op en gaat alleen naar het schoolpleintje. Morgen dan maar weer tegen Ajax.
Over welk nieuws gaat dit?