Iedere worm kan een verhaal opleveren. Dat klinkt makkelijk en dat is het ook, als je tenminste de worm treft die bereid is voor je op de grond te gaan liggen. En als er, terwijl je staat te kijken, een vrouw naast je komt staan die hem ook ziet en zucht: och pa.
Als je haar aankijkt schrikt ze maar ze blijkt niet het soort dat vlucht als ze schrikt, eerder het soort dat vecht en omdat er geen fysieke aanval is vecht ze met taal.
Ze rommelt wat woorden bij elkaar over hoe haar vader erbij lag in zijn laatste uren. Hoe hij temidden van bijzettafeltjes vol eten en drinken, flessen vol zuurstof, kisten vol dekens en omringd door zijn gezin tóch een tekort had aan iedere denkbare levensbehoefte. Dat hij doodstil lag maar in een rare kronkel, en dat hij hijgde dat hij uitgedroogd was maar toch geen slok kon nemen van het drinken dat ze hem gaven.
Haar vader leek niet op welk insect dan ook. Hij was een lieve knappe man en trots (niet dat een worm niet trots zou kunnen zijn we kunnen immers niet weten wat een worm voor emoties heeft maar hij – haar vader – was het zeker, trots, op haar en op zijn hond en op zijn leven). Maar hoe de worm daar ligt, op een verdwaalde baksteen in een perkje van zachte, vochtige grond, waar de zon alle kans heeft om hem genadeloos uit te drogen zonder dat hij in staat is zich te verplaatsen getuige de doodstille kronkel; dat herinnerde haar ineens aan hem.
Of ik alsjeblieft niet wil denken dat haar vader op een worm leek. Hoewel hij inmiddels wel onder de grond –
Dat ze zoiets ook niet zomaar moet zeggen midden op straat, maar dat ze nog niet gewend is aan een dode vader en hoe daarover te praten en wanneer. Ze realiseert zich nu dat ik vast iets anders te doen heb, dat ik misschien óók mijn redenen had om daar te staan en dat ze snel moet gaan. Nu, voordat ze het allemaal nog ingewikkelder maakt door mij op te zadelen met een wildvreemde vrouw die op weg naar de supermarkt staat te huilen om een worm op een baksteen.