De ogen van Geert Wilders worden groot als hij in de spiegel kijkt. Met zijn handen wrijft hij over zijn kale schedel. Hij had een raar gevoel toen hij wakker werd, alsof er een diepvrieswind over zijn hoofdhuid blies. Maar dit? Onmogelijk.
Hij loopt terug naar de slaapkamer. Bekijkt de kussens, doorzoekt het bed, inspecteert de vloer. Hij pakt de telefoon. ‘Martin, ik kan niet naar buiten. Ik weet dat het campagnetijd is, maar ik kan echt niet naar buiten nu. Wat? Verzin maar iets.’
Geert loopt rondjes door zijn woonkamer. Zijn handen kunnen de kale schedel niet met rust laten, worden er voortdurend naartoe getrokken. Krisztina was al weg voor hij wakker werd. Heeft zij niks gezien? Geert belt. Ze neemt niet op.
Dan ziet hij de krant op tafel liggen. Op de voorpagina een quote van Mark Rutte: ‘Nooit zullen wij een regering vormen met Wilders.’ Daaronder een foto van de premier, met het kapsel van Geert. Geel en golvend.
Geert gaat zitten. Zijn vrouw neemt nog steeds niet op. Hij opent twitter en ziet een interview met Sybrand van Haersma Buma, die zegt dat Wilders geen oplossingen heeft en uitlegt waarom kinderen weer het Wilhelmus moeten zingen op school. Ook Sybrand draagt zijn kapsel. Geert scrollt driftig omlaag. Jan Roos, Jan Dijkgraaf, zelfs Tunahan Kuzu van Denk, een partij die hij intens haat en die hem eveneens intens haat, draagt het kapsel van Geert.
Onmogelijk, blijft het door zijn hoofd gonzen. Geert staart naar zijn mobiel. Zijn rechterpantoffel is van zijn voet gevallen. Hij heeft het niet gevoeld. Ook het knorren van zijn maag hoort hij niet. Het enige wat Geert bereikt, is zijn kapsel, dat zijn hoofd heeft verlaten om de buitenwereld in te trekken en andere hoofden te koloniseren.
Een zacht gezoem doorbreekt zijn concentratie. Alsof er meerdere koelkasten tegelijkertijd aanslaan. Geert luistert beter. Het zoemen wordt niet veroorzaakt door apparaten. Het zoemen wordt veroorzaakt door mensen. Het komt van buiten. Een kluwen stemmen die iets scandeert, ver weg van zijn huis, langzaam naderend.
De gordijnen zijn nog dicht. Geert pakt de zachtfluwelen stof tussen zijn vingers, trekt deze opzij, tuurt door de kier naar buiten. Zijn adem stokt.
De lente is nog niet begonnen en toch kleurt de horizon geel.