Ze zouden stekken kunnen ruilen.
Elkaar eraan kunnen helpen herinneren de boel water te geven.
Hij zou zeggen: ook die ene pelargonium op het kastje met de blauwe la.
En dan zou zij glimlachen, omdat hij wist dat ze die vaak vergat.
Ze zou hem kunnen voorlezen.
Al die boeken die al jaren onvoorgelezen lagen te wachten.
Hij zou begrijpen waarom ze nou juist die ene zin had onderstreept en zeggen dat het licht zo mooi was deze avond.
En dat zou zij dan weer beamen.
Hij zou haar helpen herinneren dat ze haar pillen nog moest nemen.
En zij zou meegaan naar de huisarts, voor zijn been.
Hij zou haar band oppompen.
Eerst die van haar fiets en later die van haar rolstoel.
Hij zou weten hoe ze haar brood geroosterd wilde hebben en het zelfs voor haar roosteren.
Er precies de juiste hoeveelheid boter opsmeren.
Echte boter, want margarine, dat aten ze niet
Samen in de tuin.
Samen kijken naar de vogels bij de drinkbak.
Hopen op een egeltje.
Samen met de wasknijpers op de rollator naar de waslijn wandelen.
Hun witte ondergoed laten wapperen in de wind.
Ze zou zijn hand vasthouden.
Zijn dunne vel aaien en zijn levervlekken tellen.
Hem vertellen hoe mooi ze zijn.