Een ekster bouwt zijn nest.
propt rommelig met takken.
Steeds minder zichtbaar door het groen van de iep.
Meeuwen op het dak, ze schijten precies over de rand op mijn fiets.
Iemand noemde gekookte witlof dode meeuwen.
Mijn neefje noemt alle vogels kauwtjes, behalve meeuwen, dat zijn kippen.
Mijn opa won een gouden medaille, hij had de mooiste kanarie.
De koningin zelf vond dat ook.
Eieren sloeg mijn opa kapot op zijn hoofd, het geel kregen de pietjes.
Zijn vader weer, ventte pluimveevoeder en verkocht rode kardinalen en Jendaya parkieten.
Ik kijk naar de ekster, hoor een winterkoninkje, zie een duif te zwaar zijn voor de tak waar hij op landt.
Hierbinnen staat het stil. Leven oude mannen in de klei van Friesland in mijn hoofd.
Zoek ik steeds verder naar mijn vaders vader en zijn vaders vader vader.
Zie ik ze lopen over kleine paadjes door het grasland naar de schuilkerk onder het rode dak. Zingen ze lof. Klompen met kluiten voor de deur.
Zaaien ze.
Maaien ze.
Hooien ze.
Leven ze.
Sterven ze.
Denk ik aan de kippen en de gans die ik zal hebben als ik terugkeer naar de terp.
Over welk nieuws gaat dit?