Ik leg mijn handen tegen het koude glas. Mijn voorhoofd volgt. Ik sluit mijn ogen even, open ze dan weer. Het buiten is er nog steeds. De lucht, de aarde, de wereld. Europa. Mijn keizerrijk. Mijn familie.
Er klinken luide stemmen. Er zal wel weer ergens gedemonstreerd worden. Spandoeken die klapperen in de te harde wind. Het is kutweer maar dat heeft ze er niet van overtuigd thuis te blijven. Waarom blijft er niemand meer gewoon thuis, tegenwoordig? Wat is er mis met thuis?
Ik kijk naar de regen die zachtjes rikketikt tegen het raam, ik kijk naar de bomen, een eind verderop, er zit bloesem aan de takken. Ik probeer er voorbij te zien. Zover als ik maar kan. Ergens, duizenden kilometers ver, liggen mijn grenzen. Ik kan ze niet voelen, maar ik weet dat ze er zijn. Ergens houdt Europa op, en begint de rest van de wereld.
Deze plek leek een meesterwerk. We zouden voor altijd bij elkaar horen, en we wisten niet hoe gauw we dat moesten bekrachtigen. We hadden haast met geschiedenis schrijven. We zijn over één nacht ijs gegaan, maar het ijs hield ons. Het kraakte, maar het hield ons. We haalden de overkant en besloten daar dat we het goed gedaan hadden. Dat we nu konden beginnen met een familie worden. Familie is onsterfelijk. Liefde door bloed.
Vroeger, als ik het niet meer wist, vroeg ik het aan mijn moeder. Mijn moeder had altijd een antwoord. Dat is familie, voor mij.
Het lijkt alsof de lucht in brand staat. Maar dat is, denk ik, de vermoeidheid. Ik kan me de laatste keer dat ik geslapen heb niet herinneren, maar waarschijnlijk was het gewoon vannacht. Ik grinnik. Het is gelukt: we zijn een familie. Maar het familiefeest duurt te lang, de snacks zijn op en iedereen is dronken. Engeland wil weg, Turkije pist op het vloerkleed, de rest van de wereld wil naar binnen en het volk wil het allemaal niet hebben. We hebben Griekenland onder de bus geduwd in de hoop dat iedereen even zijn muil zou houden, maar het schreeuwen werd alleen maar luider. En als uiteindelijk het gescheld verstomt, als het meubilair aan puin ligt, kijkt iedereen naar mij. Wat moeten we nu doen, moeder?
Dat er geen antwoord is, mag ik niet zeggen.