Toen ze zich aanmeldde als vrijwilliger schreef ze: ik wil leren luisteren. Ik wil leren luisteren naar het verhaal van anderen. Ik ben niet meer tevreden met mijn eigen veronderstellingen. Met mijn manier van kijken. Met hoe ik, niet gehinderd door de gebrekkige kennis die ik heb, de ander inkleur.
Ze wilde leren luisteren, schreef ze, en leren verdragen dat suïcide voor mensen een optie is. Een deur, die altijd nog open kon. Een vluchtroute die de belofte van richting gaf. Een manier om te leven, om even, iets minder te wanhopen. Een gedachte, die het daadwerkelijke sterven uitstelde.
Je mocht die gedachte niet uitvoeren, dat leerde ze in de cursus. Het probleem was tijdelijk, de oplossing permanent. De hulp, de lange adem, de creativiteit, het oefenen – hoe dan wel. Daar hadden de meeste hulpvragers geen energie meer voor.
Ze zat met haar headset op op de bank, onder een dekentje. De laptop op schoot. De kat naast haar. Zwarte bank, zwarte deken, het zwarte dier met een klein beetje wit onder de kop en de poten.
Als het om een telefoontje ging dan ijsbeerde ze. De wind in de microfoon van het toestel aan de andere kant. De schrik in de stem. Waar ben je? Buiten. Kan je daar praten? Uitvragen. Ze was zwanger toen ze de cursus deed. Moeder van de eerste toen ze het na haar bevalling weer oppakte.
Wie belde, twijfelde. Dat gaf haar hoop. Een man alleen, met schulden. Een vrouw die haar uitschold, ophing en dan weer terugbelde. Een kind van twaalf. Ze wist nooit hoe het afliep. Of het contact geholpen had.
Dat maakte haar rustig. De enige optie die ze had was te vertrouwen op haar eigen intuïtie. Haar eigen gevoel. Het kwam goed en als niet, dan had ze alles gedaan. Alles geprobeerd, wat in haar macht lag.