Negen jaar had ik dit huis voor mezelf. Tot vorige week, toen trok er een muis bij me in en
sindsdien beweeg ik anders. Ik zwaai de keukendeur open, speur vanaf de drempel eerst de plinten, dan het aanrecht af. Pas daarna loop ik, op mijn tenen, de keuken in. Ik kook wortelsoep staand op een stoel
koop muizenvallen en een kitpistool.
(het tikken van een stukje geeft niet zoveel voldoening als het kitten van een gaatje)
Ik wis onze sporen, poets het huis onbevlekt. De plinten achter de wasmachine hebben een vacht van stof. Er hangen buizen in mijn keuken die iets afvoeren. Ook die neem ik vochtig af.
‘Muizensnelweg’, heet dat op internet. Zo makkelijk zal ik het hem niet te maken.
We doen een dans, de muis en ik. Ben ik in de keuken, dan doet hij beleefd alsof hij er niet is en andersom. We bewegen door de kamers, we zijn waar de ander niet is. Maar soms hoor ik hem knagen. Ik vergeet op mijn beurt ook weleens te sluipen.
Eén keer zie ik hem. De schreeuw is rauw en kennelijk van mij. Hij draait zich zo abrupt dat zijn achterpootje wegglijdt op de gladde vloer. Nou denk ik al dagen aan dat roze pootje
aan hoe hij zich koest houdt ook, ineens. Misschien is hij wel weg.
Geteld: zes keutels onder mijn bed.
Vanaf nu is er altijd iets stuk.