We sliepen in een Schlaffass, een slaapvat, mijn kinderen en ik. Het lag in de hoek van de camping in het slaapvatenstraatje, verder waren er alleen lelijke caravans en vouwwagens. Het slaapvat had een deur met een sleutel, toen we vertrokken voor een avondwandeling langs het meer had de zoon (11) de boel netjes afgesloten en mij de sleutel gegeven. Bij terugkomst was het donker. “Onze deur staat open!”’, riep de dochter (14).
“Dit is niet goed!”, was de tekst van de zoon. En ik ben 47, verantwoordelijk ouder en reisleider, ik moest hier optreden. Ik ben geen held, maar nu moest ik het zijn. Dus eropaf. De kinderen achter mij, mijn hart op vol vermogen. Voorzichtig tuurde ik naar binnen, alles was donker. “Boeh!”, klonk opeens een mannenstem uit het vat. Ik wilde wegrennen, huilen en mijn moeder roepen, maar ik dat kon niet: ik moest mijn kinderen beschermen, ik moest de leeuwin zijn. Dus ik deed een laatste stap naar voren, haalde diep adem en deed wat ik moest doen:
“Was soll das hier sein? Das ist unser Schlaffass! Geh raus! Sofort! ”
Schouderklopje voor mij, ik had ferm en kordaat opgetreden, ik had mijn jongen beschermd.
Behalve dan dat ik na een verward ‘nein, nein’ van de boe-roeper naast me keek, en in het donker ons eigen slaapvat ontwaarde, de deur netjes dicht. Behalve dan dat die kinderen, toen we weer veilig in ons eigen vat bijkwamen van de vergissing, me vroegen waarom ik in godsnaam Nederlands had gepraat tegen de buurman. Dit was mijn tekst geweest: “Wie zei daar boe? Ga weg joh, mafketel!”
Ik weet niet wat ik zeg als ik boos ben.