Het was een lange dag en de brief op de mat zat vol kleine cactusstekels. Ik haalde mijn ovenwanten van hun haakje aan de muur en pakte de brief op, scheurde hem open. Vervelend eigenlijk, die stekels, maar ik had nu eenmaal een abonnement op ‘Wekelijkse Prik’ – spontaan eens op een festival afgesloten omdat je er éénmalig tien gratis drankjes bij kreeg.
‘Wekelijkse Prik’ was een stichting ter promotie van scherpte, en mijn lidmaatschap begon met cynische nieuwsartikelen. Daarna kwamen de blikjes frisdank, die waren oké, maar sinds een tijd stuurden ze me elke week stekels. Brandnetelbladeren, wilde kastanjes in hun groene punkjassen, één keer kwam er een bos rozen zonder bloemen. Zes euro per maand betaalde ik daarvoor.
Ik gooide mijn prikkelige envelop in de prullenbak en las de brief – een liefdesbrief, maar dat was een heel ander verhaal, en ik kon me er niet op concentreren. Die stekels zaten me dwars. Het werd tijd dat ik dat abonnement opzei.
Helemaal onderaan een webpagina die nergens in het menu stond vond ik een half uur later eindelijk de link: heel klein was –ie, en alleen zichtbaar wanneer ik mijn muis eroverheen haalde: ᴏᴘᴢᴇɢɢᴇɴ. Ik klikte en er verscheen een pop-up:
Geachte heer/mevrouw/persoon,
Wat een vreselijke zonde dat u niet meer in het algehele nut van scherpte gelooft. Om uw abonnement op Wekelijkse Prik af te zeggen, verzoeken wij u tijdens kantoortijden te telefoneren naar 0800-PRIKPRIK. Onze kantoortijden zijn op zondagnacht tussen 02:00 en 02:15 en ‘s maandags tussen 16:41 en 16:42.
Vriendelijke groet,
Team Wekelijkse Prik
Ik klapte mijn laptop dicht en liet mijn hoofd met een bonk op tafel vallen. Het stekelvarken dat sinds een week bij me in huis woonde scharrelde verschrikt in zijn hok.
Op zondagnacht om twee ging mijn wekker. Ik gooide een hand water in mijn gezicht, vloekte naar mijn spiegelbeeld, draaide het nummer en betaalde terplekke twaalf euro servicekosten. Een hese stem nam de telefoon op: ‘Hallo,’ zei ze, ‘dit is het kantoor van Wekelijkse Prik, wat kan ik voor u betekenen vandaag?’
‘Ik wil mijn abonnement opzeggen.’
‘Wat jammer.’
Even waren we stil.
‘Dus is mijn abonnement nu opgezegd?’
‘Oh, nee, nee, zeker niet, mevrouw, nee, heeft u de formulieren al opgehaald?’
‘Formulieren?’
‘Om op te zeggen moet u een formulier komen ophalen en invullen. Ik zal u onze adresgegevens oplezen.’
‘Kan het niet digitaal?’
‘Digitaal? Nee, nee, nee. Nee. Heeft u een pen?’
Ik schreef het adres op een bonnetje, de plaatsnaam kwam me niet bekend voor.
‘Moet ik tijdens kantoortijden komen?’ vroeg ik, en ik lachte erbij, grapje natuurlijk.
‘Ja.’
Het kantoor was in het verste puntje van Nederland, ik nam een belbus en toen die niet verder reed een taxi waar ik een half uur op wachtte. Ik had ruim gepland en toch werd ik nerveus, ijsberend over de stoeptegels van de bushalte, me afvragend of ik het verkeerde aan had gedaan, of ik dat formulier wel meekreeg zonder sjiek jasje. De taxi zette me af op een grindpad, voor de deur van iets wat midden hield tussen een tiny house en een plantenkas. Ik streek mijn bloes glad en keek op mijn horloge: 16:32. Oké. Onder de bel spotte ik op een gouden bordje, opgesomd onder elkaar: ‘Sexy in Denim / Etruskisch Genootschap / Wekelijkse Prik / MIVD’. Om 16:41 stipt sprong er een lichtbak boven de deur aan: OPEN. Ik belde aan. Het rinkelde achter de deur, ik hoorde een zucht, een kop die op tafel werd gezet, sokkenvoeten op een houten vloer, gebrom, schoenenvoeten, toen schoof de deur op een kier. Achter het vaste slotkettinkje verscheen een witte baard met een pet op – niet de dame van de telefoon.
‘Goeiedag,’ zei ik.
‘Hum,’ humde de man.
‘Ik kom voor de formulieren om mijn abonnement op te zeggen.’
‘Liggen in het bos,’ zei hij en hij wilde de deur weer dichttrekken, ik greep de knop vast.
‘Het bos?’
‘Ken er ook niks an doen. Hier links ‘t pad af, grote witte boom.’
‘U maakt een grapje.’
De man haalde zijn schouders op, tikte mijn hand van de deur af en sloeg die dicht.
Een witte boom.
‘Godverdomme,’ riep ik tegen de dichte deur, toen floepte het lichtbord uit. Ik stak mijn middelvinger op en duwde die tegen de letters op het bordje onder de bel. Er zat niets anders op. Ik was er nu toch al. Zoveel moeite, het zou nu toch bijna moeten lukken, ik stapte links het pad af. Het was een weelderig bos, ‘pad’ was een groot woord. Lage takken klauwden zich aan mijn broekspijpen. Hier moesten ze hun brandnetels hebben geplukt. Hun kastanjes. Misschien kwam mijn stekelvarken hier vandaan – goed dat ik die zoveel eten had gegeven vanochtend. Ik liep door het bos tot ik dorst kreeg, daarna liep ik tot ik een boom tegenkwam die groot en wit was. Het was inmiddels flink donker geworden. Met de zaklamp op mijn telefoon scheen ik over de bast, de takken – het formulier hing met een wasknijper aan een twijgje. Ik trok het blad los. Het papier was vergeeld, de inkt verbleekt naar lichtpaars. Niemand had dit formulier aangeraakt. Al jaren niet.
Ik vulde het ter plekke in, zittend met mijn rug tegen de boomstam en mijn benen in het dauwige mos. Naam, adres, burgerservicenummer, reden voor opzegging. Daaronder stonden een paar afvinkblokjes die ik niet kon lezen, in het donker niet, door de inkt niet. Ik twijfelde over hun inhoud, fronste, ontcijferde het woord ‘akkoord’, vinkte de blokjes toch maar aan, en kwam toen tot de onderste regel:
ALLEEN GELDIG INDIEN PER LUCHTPOST VERZONDEN
Van de ellende viel ik tegen de boom aan in slaap. Kilometers verderop werd er met tedere hand een levend, nat zee-egeltje door mijn brievenbus gestopt.