Met een stevige ram op de bovenkant van de wekkerradio zorgt Andy ervoor dat het snerpende alarm stopt. Hij is klaarwakker, en met hem waarschijnlijk ook zijn boven-, onder- én overburen. Hij duwt het dekbed van zich af, voelt de snijdende kou over zijn naakte bovenlijf en trekt de deken dan gauw weer terug. Zo blijft hij even liggen. In het donker staart hij naar het plafond en vraagt zich af of vandaag eindelijk de dag zal zijn dat hij het lef heeft om gewoon niet meer naar die klotebaan te gaan. Vrijwel direct weet hij ook dat, net als alle dagen de afgelopen drie jaar, vandaag niet die dag is. Andy kijkt naar de rode lichtjes die de tijd aangeven. Niet alleen zal hij vandaag toch weer gewoon naar kantoor gaan, hij moet nog opschieten ook.
Hij reikt naar de lichtschakelaar boven zijn hoofd, drukt de knop in en dan is er een korte flits en vervolgens alleen nog maar duisternis. En stilte. Zelfs het voortdurende suizen van de ventilatiebuizen die vanaf de keuken door de muur langs zijn slaapkamer lopen en dat al zo normaal is geworden dat hij het niet eens meer hoort, is opgehouden. Hij drukt nog eens op de schakelaar, nog eens, maar niks. Het blijft donker. Ook de rode lichtjes van de wekker zijn gedoofd. ‘Kut, kut, kut.’ Op de tast graait hij in de la naar een schone onderbroek en schuifelt dan naar de badkamer. Tegen beter weten in probeert hij ook daar het licht aan te knippen. Tevergeefs wacht hij vervolgens tot het water warm wordt. ‘Kut, kut, kut,’ zegt hij nog eens, terwijl hij met dichtgeperste ogen en verkrampte schouders onder de ijzige straal stapt.
Met de kou die tot op zijn botten in zijn lijf is getrokken, stapt Andy in de auto. Hij wacht even voor hij de sleutel in het contact omdraait. Moet hij echt niet weer gewoon in bed gaan liggen? De diepe zucht die volgt is duidelijk zichtbaar door het wolkje dat mee naar buiten komt. Hij draait de sleutel om, even lijkt ook de auto te protesteren, maar dan slaat toch de motor aan, zij het met het nodige gekuch en gepruttel. Onder een zwarte hemel waar voorzichtig de eerste draden licht in tevoorschijn komen draait Andy de parkeerplaats af, de wijk uit, de ring op, de file in. Starend naar de achter- en vooral ook remlichten van de auto voor hem denkt hij aan de afgelopen zomer. La Roque-Gageac, bijna twee weken volmaakt geluk. Hij knijpt zijn ogen dicht en probeert zichzelf terug te toveren naar het kabbelende water van de Dordogne, de groene heuvels met hier en daar een sprookjesachtig chateau langs de rotswanden. Achter hem wordt driftig geclaxonneerd. Doorrijden, lul, klinkt het. Er is een aardig gat ontstaan tussen Andy en de auto voor hem. Terwijl hij zijn weg vervolgt vervagen de beelden van de zomer tot er niets anders over is dan de herinneringen die met een kek filtertje erover op zijn iPhone staan.
Voor de draaideur blijft Andy even staan. Vuisten gebald. Hij bijt op zijn onderlip en gaat naar binnen. Vier trappen op, eerst langs het koffiezetapparaat, dan met een kartonnen bekertje waterige Douwe Egberts naar zijn werkplek. Hij drukt de computer aan, typt zijn wachtwoord in, knippert even naar de melding dat hij het verkeerde woord heeft ingevoerd. Kalm typt hij het nog eens, maar krijgt dezelfde melding. Met één vinger, zorgend dat hij nergens per ongeluk een verkeerde toets indrukt probeert hij het nog eens. ‘Uw account is geblokkeerd,’ verschijnt op een blokje in het scherm. ‘Neem contact op met de servicedesk.’ Andy voelt zijn slapen kloppen, kleine scheermesjes onder zijn schedeldak. Hij legt zijn voorhoofd in zijn handpalm en brengt met de andere hand het bekertje naar zijn mond. Een ferme tik op zijn schouders. ‘Volgens mij heeft hier iemand een bloe mondee,’ klinkt het. ‘Is allemaal nep,’ zegt een tweede stem. ‘Is ooit bedacht door een reisbureau, zo pakken ze je.’ Andy kijkt naar de druppels koffie op zijn das, hemd en rond zijn kruis. Achter zijn ogen voelt hij tranen branden.