Ze stond voor de deur zonder aankondiging, zonder dat ik wist dat ze zou komen, en toen ik open deed zei ze niets anders dan ‘we gaan’.
Niet waarheen, niet waarom, ook niet zoiets als ‘vraag je vader even of hij het goed vindt’; geen uitleg in het geheel, maar voor het eerst in onze geschiedenis hield ze de deur voor me open. Haar huisdeur wel eerder, en de slaapkamerdeur, maar de deur van een auto nog nooit. Ik bleef naast de auto staan. Op de achterbank lag een grote koffer en naast de koffer lichtte de hond een oor op. Eén oor. Niet eens zijn hele kop. Hij leek niet bepaald zo verbaasd als ik.
Ze vroeg waarom ik zo ingewikkeld keek.
Ik zei niets maar keek, denk ik, nog altijd ingewikkeld.
Ze sloeg de autodeur dicht.
Ze vroeg of ik het geen leuke verrassing vond, maar ik begreep niet wat de verrassing was.
Ze pakte een picknickmand uit de kofferbak en hield een pruim voor me omhoog. Van alles op de wereld hou ik het meest van pruimen.
Ze vroeg of ik met haar mee ging. Of ik, als ik deze pruim op had en als ik niet meer zo ingewikkeld hoefde te kijken, naast haar in de auto wilde komen zitten, en ik vroeg hoe ze dat voor zich zag omdat de achterbank bezet was door een koffer en een hond. Ook vroeg ik wat er eigenlijk in die koffer zat maar daar wilde ze niets over zeggen, behalve dat het alles was.
Alles zegt mij niets. Zolang ik de context niet ken weet ik niet wat alles betekent.
Ze vroeg waar ik heen wilde en ik zei dat ik overal wel heen wilde, maar dat ik niet wist hoe we daar zouden moeten komen.
Toen ze klaar was met lachen ging ze achter het stuur zitten en ze leunde over de bijrijdersstoel om van binnenuit nog eens de deur voor me open te doen. Ze klopte op de stoel en ze vroeg of ik nu alsjeblieft naast haar wilde komen zitten.
Ze zei dat we, als ik dat goed vond, naar Ierland zouden gaan.
Over welk nieuws gaat dit?