Als de kern van een waterstofatoom zo groot is als een basketbal, dan bevindt het bijbehorende elektron zich op meer dan drie kilometer afstand. Dat is wat hij ervan begrijpt.
Hij loopt door New York en bedenkt zich dat alles vrijwel alleen uit leegte bestaat. Dat beton net als slagroom opgeklopte materie is.
In de week na de verkiezingen waren er allemaal grafieken met blauwe en rode staven te zien op televisie. Alsof ze de bevolking in twee silo’s hadden gestopt.
Maar de wereld bestaat uit tussenruimte. De stoep bestaat uit een hoop heel kleine deeltjes en een gigantische hoeveelheid niets. Het doet hem denken aan een brug met een glazen bodem over een ravijn. Bij elke stap is het even spannend of hij wel op de oppervlakte zal blijven staan.
Als hij bij het Empire State Building komt, pakt hij met een klein pincet alle protonen, neutronen en elektronen van het gebouw en legt ze tegen elkaar in een luciferdoosje. Voorzichtig stop hij het weg in de zak van zijn jasje.
Het is een wonder dat je nooit door het Empire State Building heen hebt kunnen kijken.
Alles is breekbaar. Zijn land bestaat niet uit twee massieve groepen mensen.
Alles is van minder dan papier.
Zijn angst is een zandkorrel, zijn haat is een zandkorrel en ook zijn liefde is een zandkorrel.
Hij loopt verder en ziet de mensen, al die tere mensen.