Ze hadden felgekleurde hesjes aangekregen en met spuitbussen gele stippen op het veld gespoten, elke anderhalve meter. Na een volle dag waren ze halverwege. Haar kuiten deden pijn, haar kont, haar knieën en haar rug. Morgen weer, zeiden de jongens, terwijl ze het touw oprolden waarachter ze gelopen hadden en de spullen inleverden. Ja, had ze gezegd, morgen weer. Dit was haar moment om geschiedenis te schrijven.
–
Hij wilde naar buiten, andere mensen ontmoeten, vastpakken, omhelzen en als dat niet kon dan toch op zijn minst op anderhalve meter afstand opkomen voor elkaar. Hij had ernaar uitgezien weer met het openbaar vervoer te reizen. Die verplaatsing is niet noodzakelijk, had zijn vader gezegd. Jawel pa, had hij geantwoord. Dit is mijn moment om bij te dragen.
–
Ze hadden al zo lang niet meer zo veel mensen bij elkaar gezien, dat het hen zenuwachtig maakte. Wat zou er gebeuren als niemand om hen heen zijn stip in de gaten hield? Als iemand flauwviel? Black Lives! Matter! Black Lives! Matter!
Ze waren altijd conflictmijdend geweest. Bang om fouten te maken. Bang om voor hun beurt te spreken. Bang dat ze iets over het hoofd zagen, dat ze andermans ruimte innamen, om iets kapot te maken.
–
Genoeg is genoeg, riep de spreker in een microfoon. Als er nu niks gebeurt is het klaar met de dialoog! Dan trekken we ons terug! Wij zijn een economische macht! Op onszelf! We hebben winkels! Vervoer! Alles! Als er nu niets verandert, doen we niet meer mee!
–
Ik kan niet ademen, had hij op een bord geschreven.
–
Thuis stapte ze in haar bed en verstopte zich onder haar dekens. Alleen.