1.
Het is november 2020, het eerste jaar van de pandemie. Een volwassene en een kind van een jaar of vier staan voor de deur van hun jaren dertig woning. Het schemert en ze kijken naar iets dat oplicht, een wit-roze ring, die over de grond tolt.
2.
We staan op de stoep voor de nieuwbouwwoning van haar ouders. We zijn tieners, dus het moet ergens begin jaren negentig zijn. We hebben een blok steekschuim gevonden en daar hebben we onze sterretjes ingeprikt, het zijn er op zijn minst twintig. De steekvlam is wit en warm en het duurt maar kort. We voelen lichte teleurstelling. We hebben geen idee. Er gaat niks mis.
3.
Hij is een jaar of veertien. Het moet tien, misschien twaalf jaar geleden zijn. In elk geval de jaren nul. Het is december, een week voor de jaarwisseling. Hij en zijn vrienden schrapen het kruit van hun sterretjes, verzamelen het in een bus. Er gaat ook vuurwerk in de put. Hij herinnert het zich nog goed. Hoe het zelfgemaakte vuurwerk in de hand van een vriend uit elkaar spat. Er is enorm veel bloed. Hij moet naar het ziekenhuis en komt met negen vingers terug.
4.
Het is najaar 2020. Ze liggen in bed. Het voelt als een filmset. Omdat er buiten, voor haar raam, bouwlampen staan. Ze verlichtten de hele wijk. Het is hier niet donker vanaf vijf uur, maar licht. Ze is gewend haar ogen dicht te doen als ze met elkaar vrijen. Het helpt haar, om bij zichzelf te blijven, dicht bij de opwinding. Alles wat ze ziet kan haar eruit halen. Nu weet ze niet of dat nog kan. Ze is bang dat ze lachwekkend is. Dat ze eruit zal zien alsof ze zich schaamt. Dat mag niet.
5.
Ze zijn bekende voetbalhooligans. Het is de schuld van het virus dat ze niet kunnen gaan kijken naar hun club.
6.
Ze werken hard. Vijf dagen in de week en in het weekend gaan ze los. De wereld houdt zich bezig met het klimaat en genderneutrale toiletten, zeggen ze, ze zijn vergeten waar het echt om draait, familie. Zij bezoeken hun opa en oma elke dag. Als er iets misgaat, dan halen ze daar geen politie bij. Als er twee vechten en er is een bril kapot, dan komt de dader een paar dagen later aan de deur, met vijfhonderd gulden. Zo lossen ze dat op.
De strengste gezinnen hebben geen bier, geen wijn, geen televisie, geen radio en geen gekleurde truien, maar wel een internetverbinding met de hele wereld. Er zijn boetes opgelegd. De illegale café’s op de industrieterreinen zijn opgedoekt. Daar kunnen ze elkaar niet meer ontmoeten. Een van hen heeft zich verkleed als zwarte piet. Ze trekken het dorp in om te laten weten, wij doen wat we willen.
7.
Het kind krijgt een aftelkalender. Bijna. Het is bijna december.