Gister was het 8 maart, internationale vrouwendag, praktisch lente, mijn verjaardag en de tweede dag dat ik Covid had.
De dag begon prima, ik was immers jarig. Ik nam een duik in het kanaal, at een stuk taart, dronk iets feestelijks, kreeg prachtige nieuwe kleren en een knuffel van een andere Covidpatient.
Ik sprong onder de douche, dronk drie slokken koffie, en toen kwam het: de realiteit.
Dat mijn keel pijn deed, en mijn huid pijn deed, en dat alles wat ik de afgelopen weken las en hoorde nu onder mijn huid aan het krioelen was.
Dat het oorlog was krioelde. En dat het oorlog blijft, en niet alleen daar in het Oosten.
Dat er mensen vluchten. En dat er mensen worden geholpen, maar niet allemaal en niet allemaal gelijk. Want mensen zijn mensen, maar sommige mensen zijn meer mensen dan andere mensen.
Dat het vrouwendag is. En dat dat niet gewoon een feestje is. Gewoon een dag om te dansen in het roze of in het blauw, of in glitterpakken, of hoe je wil. Maar een dag die nodig is. Omdat vrouwen nog steeds minder betaalt krijgen. En meer afwas doen. En opmerkingen krijgen. En blikken krijgen. En geweld. En onderschatting.
Dat ze opmerkingen schuine blikken als ze geen kinderen krijgen en geen promotie zo wel.
Dat ze hun hele leven proberen te leven in een wereld die niet voor hun ontworpen is.
Onder mijn huid krioelden de stallen vol varkens die verbranden en verhongeren en zich vervelen; hun leven lang. De asielhonden die geen huis vinden en kinderen die ze door verschrikkingen, verwaarlozing en vernedering, heen worstelen.
Het krioelde dat ik ziek in bed lag en niet aan het werk was. Niet aan het schrijven. En niet het ziekenhuis heb gebeld, om een afspraak te maken om te kijken of mijn huisarts mijn baarmoeder niet heeft geperforeerd.
Er krioelde iets over vogelgriep, meer over vluchtelingen. En natuurlijk het klimaat. Altijd het klimaat. En ik had het koud. En ik had het warm. Onder vijf dekens. Rillend en omringt door twee poezen en een hond.
Vijf uur later zaten mijn ouders aan de andere kant van de tuin. Ze aten taart en gaven cadeautjes. En het was lente. En ik nog steeds jarig. En de vrouwen nog steeds gevierd.
Maar het krioelen had niets opgelost. Het was geen nieuw jaar. Het was nog steeds oorlog. En nog meer oorlog. En ik voelde een hoestbui opkomen.