Ons cafe blijkt dicht. Rogier zoekt op zijn telefoon naar een andere locatie waar we de wedstrijd zouden kunnen zien. Ik denk. Na Nederland-Portugal op het WK heb ik eigenlijk gezworen om nooit meer een voetbalwedstrijd in een cafe te bekijken. Je ziet niks door al dat geschreeuw. Maar zowel mijn vriendin als Rogiers vrouw hebben duidelijk te kennen gegeven dat we niet welkom zijn om in onze eigen huizen naar Feyenoord-Ajax te kijken. Daar hebben we overigens alle begrip voor. Rogier en ik weten tot ver achter de komma exact hoe vervelend we zijn.
Ik denk. De wedstrijd begint over een kwartier en de dichtstbijzijnde plek is de poolhal naast Theater Kikker. Ik ben dol op spelletjes, maar de poolhal naast Theater Kikker is de meest deprimerende plek van de hele wereld. Ik ben mentaal niet sterk genoeg om op deze dag op zo’n plek naar Feyenoord-Ajax te gaan kijken. Ik zeg tegen Rogier dat ik vandaag mentaal niet sterk genoeg ben om op deze dag op zo’n plek naar Feyenoord-Ajax te gaan kijken. Rogier bergt zijn telefoon op. ‘Mentaal,’ zegt hij. ‘Mentaal mijn reet.’
In de poolhal is iedereen minstens tien jaar jonger dan wij en gelukkig. We bestellen bier bij een serveerster met mooie billen. ‘Mooie billen,’ zegt Rogier als de serveerster veilig en wel buiten gehoorafstand richting de bar is gelopen. ‘Inderdaad,’ beaam ik. ‘Het hebben van billen is gewoon noodzakelijk, natuurlijk. Maar het valt te prijzen dat ze, decoratietechnisch, het onderste uit de kan gesleept heeft.’ We lachen om het grapje, want dat is het en zo zijn we. Maar stiekem schamen we ons. Ze is maar net te oud om onze dochter te kunnen zijn, tegelijkertijd is ze ons mijlenver voor. Ze ziet precies hoe we zijn en ook dat er geen redden meer aan is. Nadat ze ons glimlachend ons derde biertje heeft gebracht, zegt Rogier: ‘Ik vrees dat ze ons aardig vindt.’
Feyenoord-Ajax is bijna de allerslechtste voetbalwedstrijd ooit. Hij verliest nipt van Perugia-PSV, maar wint van Zwitserland-Oostenrijk op het afgelopen EK voor vrouwen. Het is bijna knap hoe deze wedstrijd zich daartussen weet te wurmen. Veel ruimte was er niet. Gelukkig is naast Rogier iedereen in de poolhal ook voor Ajax, dus ik kan volledig Calimero. Jezus, wat een kutwedstrijd. Wat een onkunde. En dat is nog niet het grootste probleem. We hebben niemand die na afloop tegen Jan-Joost van Gangelen zegt dat hij een Ajaxhoofd heeft. Terwijl die man gewoon aantoonbaar die kop heeft. Toch?
Ik reken af bij de serveerster met de billen, terwijl Rogier feest viert met de rest van de kroeg. ‘Je beniniedegevalverliezuh’ versta ik. ‘Sorry?’ vraag ik. ‘Dat je een goede verliezer bent,’ verduidelijkt de serveerster.’ ‘Klopt,’ zeg ik. ‘Dat heb je goed gezien.’
Op de weg terug zien we dat ons cafe nu wel open is. We gaan naar binnen om verhaal te halen. De uitbater zegt: ‘Ach, jongens. Het is wel rendabel, maar het geeft zoveel gedoe.Ik heb geen zin meer in dat gezeik. Ik ga nu pas open als de wedstrijden afgelopen zijn. Zalig.’
Op het station nemen Rogier en ik afscheid van elkaar. Hij moet een andere bus. Ik zeg ‘doei.’ Hij zegt ‘1-4.’ Zijn bus vertrekt eerder. Een bejaarde vrouw kijkt me strak aan, terwijl ik op de mijne wacht. Ze zegt op samenzweerderige toon: ‘Ze hebben in mijn broek gepoept.’
‘Ja,’ zeg ik. ‘Zo zijn ze nu eenmaal.’