Klik. Daar gaat de stofklep. Ik zie hem vallen, klem mezelf stevig vast aan de buik van de rover waar ik aan hang. Het is koud, en zometeen moet ik het alleen doen. We rijden van de stofklep vandaan, ik zie hem onder me verdwijnen. ‘1?’ vraagt mijn rover aan mij, en ik bevestig: ‘1.’ Alles goed. Ik besta.
De rover stopt. Ratel ratel ratel, klik, zeggen de mechanieken. Ik zet me schrap, dan is het stil. Heel stil. Niemand praat. Niemand ademt of ruist of zingt of loopt op slippers of hakken of pootjes, niets groeit. Klik, zeggen de haken waaraan ik hang en ik val. Twee tellen in de lucht, nu op vier pootjes in het stofzand. Oké. Ik sta. De bodem is warm gekleurd en bevroren. Het is min negentig vandaag. Ik draag een jasje van aluminium en in mij zoemt een kacheltje. De rover rijdt door, nu sta ik in mijn eentje in mijn perfect vlakke vierkant met niets boven me dan de beige lucht. De druk is hier anders. Mijn metaal went langzaam aan de atmosfeer. Ik ben hiervoor gebouwd.
De rover stopt een eindje van me vandaan, strekt zijn arm, en ik krijg een seintje binnen: ‘1.’ Klik. Mijn eerste selfie. Ik krijg hem binnen in ons netwerk, ik ben zo klein in vergelijking, een zwart beestje in een steenwoestijn. Niet mijn beste hoek, maar oké: ‘1,’ meld ik. De foto wordt verzonden naar Aarde, ik hoop dat ze me er stoer op vinden.
Nu gebeurt er een paar uur niets. Ik sta. Ik moet niet ophouden met staan, niet omwaaien, niet opstijgen, niet kapotvriezen, en ik doe mijn best. Ik ben een kleine helikopter. Aan mijn bovenkant zit een stuk stof geknoopt, het komt van de vleugels van het vliegtuig van de gebroeders Wright. Zij vlogen als eerste op Aarde, ik vlieg als eerste op Mars. Het is jammer dat ik het alleen moet doen. Een signaal: ‘1.’
Oké.
De opdracht is duidelijk. Opstijgen. Een piroutte. En weer neerkomen. De zwaartekracht is hier anders. Als ik te hard ga verdwijn ik. Als ik te zacht ga kom ik niet van de grond. Het is hoe dan ook gevaarlijk. ‘1,’ zend ik, en ik zet mijn camera aan. De beelden die ik doorstuur zijn fish-eye en beige, twee van mijn poten zijn zichtbaar in beeld, zwart metaal in de wazige kou. Het stof is fijn en gruizig en de wind maakt een laag diep ruisgeluid. ‘1,’ krijg ik binnen. ‘1.’ Nu moet het gebeuren. Ik ben een kleine helikopter, zet af, en zweef.
Door: Nicole Kaandorp