Olja was blut en de vodka lauw, maar de vleeshouwersstem van de treinomroeper kneep hem als een vuile vaatdoek het heden in:
‘Ede-Wágeningen!’ Эде-Вагенинген
De trein-ekspress van Holland bewoog trager dan de muis die Olja ooit in de KGB-latrine zag kruipen op anderhalve poot en drie stompen, waarna hij Pipipy – zo noemde hij de muis – uit zijn lijden verloste met een welgemikt stampen van zijn legerkist. Nee, Olja dacht niet graag terug aan de diensttijd, maar muizenpootstompjes en mensenpootstompjes lagen dicht bij elkaar en hij kwam hier tenslotte om de sneuvelbereidheid van het volk in kaart te brengen, voor Kommandant Vlodimir zelf. Hij zou niet week worden, zoals Rashkalnikov.
‘Véénendaal-de Klomp‘ Венендал-Де Кломп
‘Maar wiens sneuvelbereidheid? Het jouwe, Olja,’ zei het duivelsstemmetje onderin de vodkaflacon, ‘Je bent week. Ze wilden van je af, daarom stuurden ze je naar Holland. Je wordt opgepakt, in deze trein al. En je sneuvelt.’
Hij dronk het duivelsstemmetje de flacon uit tot het zijn mond hield. Nazdrovje.
Maar hij werd week.
‘Driebergen-Zéíst‘ Дриберген-Цейст
Waren het de stenen stations die voorbijtrokken achter de sneeuw die te nat was om te ballen – hoe oefende men als kind hier dan het ruiten ingooien? Waren het de stationsbankjes waar mensen enkel staand tegen konden leunen – waar moest je de fles dan neerzetten?
‘Utrecht-Centráál‘
Ede-Wageningen: Veenendaal-De Klomp, Driebergen-Zeist, Utrecht-Centraal: in stations in Holland was je op twee plekken tegelijk. In Rusland hadden de stations geen namen, je was nergens. Of drie stations hadden vrijwel dezelfde naam; Wizhny, Wohzny, Nizhny Novgorod, je was overal tegelijk. In Rusland waren geen wegen, alleen bestemmingen.
‘Ik ben week geworden’, zei Olja weekhartig, en hij voelde een week gevoel in zijn boezem. Ja, hij, Oleksandr Oleksitsj Divstalja, Olja, kwam hier om de zwaktes in de verdediging van het polderland te testen.
En kijk hem nu toch eens? Hij had een ijlkoorts, of honger, of allebei. Zijn moedertje Ljanjatevka zou huilend een kruis slaan als ze hem zo zag: ‘Mijn Oljietsja wil liever polenta koken dan een goed KGB-soldaat worden.’ Afgezien van Pipipy de muis had Olja nog nooit iets laten sneuvelen. In Holland, had Sasjosja hem verteld in de herberg, was Defensie nergens op voorbereid: het was er vlak, overzichtelijk, stations hadden namen. Polen binnenvallen zou lastig zijn, maar dit, dit leek krankzinnig makkelijk. Elke straat was aangewezen met een bordje of een paddenstoel.
Een conducteur met een gemeen haviksgezicht kwam gekleed in overduidelijke infanteriepet en stroomstootwapen de zakken van passagiers doorzoeken. Olja’s heupflacon zat dicht tegen een kloppende ader op zijn been aan, tegen zijn lege zakken. Geen OV-chipkaart. Vervloek jullie chips, westerse duivels, dacht hij.
De haviksconducteur trok een waanzinnige grimas naar hem en hield het apparaat stil.
‘Meneer, u bent de winnaar!’ Hij brabbelde iets in het Hollands dat Olja niet zei. Olja glimlachte en greep naar de revolver in zijn borstzak. Dit werd een duel van man tot man. De sneuvelbereidheid van zijn ziel zou zich openbaren. ‘Olja, je bent laf, je was liever kok geworden’ zei het vodkastemmetje: dat had hij toch opgedronken? Nu praatte het tegen hem vanuit zijn binnenste. ‘Olja, lafaard.’
‘U bent de 1000e reiziger. En als NS bieden wij u graag een presentje aan…’ Wat bazelde die conducteur?
Achter de conducteur kwam een als kok geklede man tevoorschijn die Olja een hand gaf. ‘Gefeliciteerd! Ik ben vandaag uw privé-kok!! De NS en ik wensen u fijne feestdagen.’
Een paar passagiers lachten. Olja hoopte dat hij ze kon sparen.
‘Begrijpt u mij?’ Stilte. ‘Privékok, Приве, кoк‘, zei de privékok, wijzend naar zichzelf.
Olja zuchtte. De man had een spraakgebrek. “Привет, как ?” (‘Hallo, hoe is het?‘) verbeterde Olja hem. De als kok verklede man die hem feliciteerde was een landgenoot, goddank.
‘Я в порядке, спасибо. А ты, товарищ? Да здравствует Матушка Россия.’ zei Olja. Met mij goed, dank u. En met u, kameraad? Lang leve Moeder Rusland.