‘Het lijkt wel een universum hè?’ zegt de oncoloog. De stilte die volgt vraagt om reactie. Ik staar naar de foto op de lichtkast. Eindeloos veel witte vlekken op een donkere achtergrond. Of misschien zijn het donkere vlekken op een witte achtergrond. Het is moeilijk te zien, zoveel vlekken.
‘Het lijkt op de melkweg,’ zeg ik. Zelfs nu ik stervende ben, doe ik nog mijn best om de ander tegemoet te komen.
‘U kunt zich wat angstig gaan voelen, maar dat is normaal,’ zegt ze dan. Ze pakt een pen uit haar borstzak en krabbelt onleesbare letters in haar boekje. ‘Ik schrijf wel iets voor zodat je beter kunt slapen.’
Heel even vraag ik me af of ik dat wel wil, beter slapen. Slaap lijkt opeens een verspilling van tijd. Beleefdheidshalve neem ik het recept toch maar aan.
Als ik door de draaideur loop overvalt het meedogenloze ritme van de buitenwereld me. Ik moet denken aan het zinkgat dat ik ooit zag ontstaan in de straat waar ik woon. Ook dat leek uit het niets te komen. Toen ik dit fenomeen online opzocht, werd het gedefinieerd als een afgesloten depressie in het landschap. Maar voordat de grond onder je voeten verdwijnt, las ik, heeft zich daaronder al lang en ongemerkt een leegte gevormd.
De scherpe geur van brandende sigarettenfilters stijgt op uit een ijzeren asbak naast de ingang. Ik kijk naar alle mensen op het trottoir; de man die onwennig met een lege maxi-cosi het ziekenhuis in loopt, de oudere dame die voorzichtige stapjes zet achter haar rollator terwijl een verpleger haar schaduwt met een rijdend infuus, de meneer die voor de spiegelende ruit een kam door zijn vlassige haren haalt, de bezorger die om het gebouw heen loopt met kratten vol rinkelende flesjes op zijn steekwagen, de moeder met het kalende kind. Ik stel me voor hoe zich onder al deze levens een leegte aan het vormen is en ik voel me wat angstig, maar dat is blijkbaar normaal. We zijn allemaal aan het verdwijnen, denk ik, voordat ik mijn pillen ga halen.