Technisch gezien behoort dit natuurlijk niet tot onze afdeling. Sommige vergunningen gaan niet via ons. De meldingen kwamen uit het buitenland. Wellicht is er nog een lopende procedure. We zullen het meenemen in ons kwartaaloverleg. Er was in ieder geval nooit een overdracht. Misschien kunnen we met terugwerkende kracht een vergunning aanmaken? Heel misschien. Op de lopende zaken doen wij het juist heel goed. Dit is van een andere categorie.
Het is een ramp, zeggen ze.
We kunnen het nergens terugvinden. Niet in de boeken, of in de uitpuilende multomappen die opgestapeld achterin de kelder liggen, of slordig neergekrabbeld op een vergeten slip carbonpapier. We doen dit soort dingen trouwens meestal digitaal tegenwoordig, we zijn net overgegaan op een nieuw systeem. Dan valt er ook wel eens iets tussen wal en schip.
Als het niet de lucht ingepompt wordt dan verdwijnt het in het water. Die zieke fabrieken braken en pissen het allemaal uit. Het lekt, druipt en sijpelt uit hun loosgaten de Schelde in. We begrijpen de helft van de tijd niet wat we meten. Maar we meten van alles. In rimpelige komkommers, schriele paprika’s en pompoenen met wratten op hun huid. In de bleke buiken van de dode vissen die op de waterspiegel dobberen, in waterplanten en vogelveren.
We meten, maar we weten niks.
Rampen waaien over, is onze ervaring. Rampen worden aangelegd. Net als dat wat er in het water terecht komt. Het verdunt zich, tot de schade die het veroorzaakt niet meer te herleiden is tot de bron.
We rapporteren enkel op de stoffen waarvoor een vergunning is aangevraagd. Dat is het beleid. Waar we geen weet van hebben, daar kunnen we moeilijk op controleren. En het hele gebied rondom de Schelde is zo grijs als een olifant, dat weet iedereen. Dat weten zij ook. Daarom blijven ze zwijgen. Wat grijs is, wordt nooit meer wit.