‘Traditie is traditie,’ zeiden ze. ‘Wie nog vrijgezel is moet eieren zoeken tijdens het paasontbijt.’
Dat was nog voordat de zwarte rook er was. Toen kon Andreas zijn ogen nog openhouden zonder dat ze traanden en zag hij het paarse paasei glinsteren achter de poot van een van de tuinstoelen. De anderen zaten binnen in de eetkamer en niet in de tuin zoals normaal omdat tante Hildegard vorige week bronchitis had gehad.
‘Net als de paus,’ zei oom Norbert.
Ze duwden hem naar buiten en sloten de tuindeur achter hem. Andreas liet zich op zijn knieën vallen en kroop naar het paasei. In het begin was hij blij met de rook, dan konden de buren hem tenminste niet zien.
Inmiddels heeft hij er nog drie gevonden, geen idee welke kleuren, alles is donkergrijs. Achter de tuinkabouter, daar lag er vorig jaar ook eentje, in de heg en tussen de tulpen. Dit jaar heeft hij geen klein mandje gekregen voor zijn eieren dus stopte hij ze maar in zijn broekzak.
Op de tast kruipt hij weer in de richting van waar hij de tuindeur verwacht. Eindelijk, hij voelt met zijn hand. Glas. Hij roept, moet hoesten door de rook.
‘Heb je ze allemaal gevonden?’ De stem van zijn vader.
‘Ik heb er vier,’ roept hij terug.
Hard gelach vanuit het huis. ‘Dan moet je nog eenentwintig.’
‘Ik kan niet meer ademen,’ probeert hij nog, maar niemand die hem hoort. Zijn ogen tranen. Hij draait om en kruipt weer de tuin in. Hij voelt de paaseieren smelten in zijn broekzak.