Ken jij mensen die zeggen: kijk zo (…) en dan zo (…) en precies zo (…) zal mijn leven verlopen. Dit is mijn plan. Dit is de blauwdruk die op mijn nachtkastje lag toen ik uit mijn wieg het leven instapte.
En ken jij mensen bij wie dat dan lukt? Ongeacht de omstandigheden? Die zeggen: ach mijn leven is niet wezenlijk anders…
Ik heb er eigenlijk niet zoveel last van. Alles is buiten. Niet binnen. Ik heb mijn hobby’s. Ik kan nog naar de supermarkt. Ik heb de tijd. Ik ben met pensioen/heb geen geldzorgen/ben gezond. Ik kijk door mijn kinderfotoalbums/gedichtenbundels/het is een challenge.
Een bericht uit Italië. De vader van Luigi is overleden. Zijn zus mocht erbij zijn op het laatst. Bericht uit Italië. De moeder van Luigi is overleden. Luigi zelf zit vast in Goa.
Dus niet dat we straks nog jaren slaaf zijn. Om onze schulden af te betalen. Niet dat […] cyberoplichters dat die straks […] over de hoofden van […]. Dat allemaal niet. Die zeggen: laat je familieleden de corona krijgen.
Ik krijg zo’n zin om de kinderen van de buren een goed ouderwets pak rammel te geven. Ze houden totaal geen rekening met het feit dat iedereen hutjemutje verdrietig/thuiswerkend/ziek/ slaag zouden moeten krijgen zoveel lawaai als ze maken.
Dat niet die mensen die opdrachten afzeggen en daar een belerend toontje bij hebben of meteen met strafrechtelijke maatregelen dreigen, alsof ze opgelicht worden, ik kan hun zuinige lipje raden bij het dichthouden van hun knipje. Ik krijg zin om iets […] te maken.
Pas op de plaats nu. Niet bij voorbaat […]. Niet net als na de oorlog. Dat je wist van de bokken en de schapen. Dat dat nu al vastgelegd wordt. In die blauwdruk van de niet-paniekers. Van diegenen die niet alles verliezen.
Ik werk rustig verder zolang het nog kan.
Laten we dit keer wél de wijsheid hebben. Goed te weten dat wat kwaad doet kwaad ontmoet. Er is genoeg voor iedereen.
[…] houdt niet van […]. Nee. De […] niet haar favoriete […]. Ze slaapt vaak […] in de dag. Steeds groter zijn […] in haar geheugen en steeds […] omtrent haar bestaan. […] niet herinneren wanneer zij […]. Vaag […] alsof ze iets kwijt was […] niet willen leven […] als verder waar we zijn gebleven/opgehouden […]. […] dat ook. […] en pijn in het leegstaande gebouw […] wie wordt er nu nog geboren […]. Niemand komt kijken. Of […] een onderkomen zoekt. […] haar kind opgepakt […] zich aangedrukt, […] instinctieve beweging […]. […], geen tijd voor kinderen nu […].