Dag 5
Alles komt goed, altijd. Dat zei tante Wil.
Ze zei niet: Alles komt altijd goed, maar alles komt goed, altijd.
Door die altijd op het laatst, die ze altijd met veel nadruk zei, ben ik haar gaan geloven.
Er is alleen maar sneeuw.
Vanmorgen vond ik de sneeuw een donzige deken.
Nu is de sneeuw blikkerende tanden.
Nu bijt de sneeuw.
Dag 7
Sneeuwmannetje een, sneeuwmannetje twee, sneeuwmannetje drie.
Ik heb gevraagd of zij een beter plan hebben.
Ik speel boter, kaas en eieren met een stok in de sneeuw.
Dag 10
Ik wil geen kinderen. Maar als ik ze wel wilde zou ik ze korte namen geven.
Lies, Siet, Teun.
Mijn hond heette Olijf.
Olijf.
Dag 11
Olijf.
Dag 14
Ik ken een liedje dat gaat je irriteren.
Een potje met vet.
In een groen, groen, groen, groen knollen knollenland.
Zwaaien met je onderbroek, zwaaien met je hemd…
De bonen komen mijn neus uit.
Honger maakt rauwe bonen zoet,
zoete lieve Gerritje
Gerritje…
Gerritje…
Ik mag niet zeggen dat het koud is.
Ik mag niet denken dat het koud is.
Hout zoeken.
Dag 17
Misschien ben ik al dood.
Hoe zou het zijn om dood te zijn?
Zoals ik niet weet of jouw rood niet misschien mijn blauw is, weet ik ook niet of ik al dood ben.
Of jouw dood mijn dood is.
Dag 18
Ik ben hier.
Dag 19
Ik ben hier.
Nog steeds.