Maarten vindt het niet leuk dat ik hem iedere ochtend mijn droom van die nacht wil vertellen, maar ik kan het niet laten.
Ik loop achter hem aan naar de wc, de overloop op, de gezamenlijke badkamer in, waar ik tegen zijn rug aan kijk en hem mijn droom vertel. Dat het dakterras weg was, gewoon weg. Dat het huis van de buren verdwenen was. Dat het van de ene op de andere dag herfst was. En hoe Maarten tekeerging tegen mijn huisgenoten.
Zijn reactie: ‘het was maar een droom.’
Straks verlies ik mijn kamer door zijn wangedrag. Mijn sjieke kamer, met lambriseringen en sierlijsten, met aan het plafond een rozet met pauwen en krullen en bloemen. De mooiste kamer van de woongroep. Met een dakterras dat je zou kunnen tegenkomen aan een plein in Rome, met pilaren en palmen, rotan stoelen en okeren potten.
‘Stel je voor dat het seizoen zou omslaan,’ vraag ik, ‘van de ene op de andere dag van lente naar herfst, wat zou er dan gebeuren?’ Hij weet dat soort dingen.
‘Nou, dan is het snel afgelopen. Geen oogst, geen voedsel.’
‘Gaan we dan allemaal dood?’
‘Niet meteen. Eerst krijg je rellen en plundering, want met blikjes en flesjes houd je het nog wel even uit. Daar wordt dan om gevochten.’
‘Trouwens, Maarten,’ zeg ik, ‘Waarom ging je zo tekeer tegen mijn huisgenoten?’
Hij trekt een wenkbrauw op. ‘In je droom?’
‘Ik droom dat toch niet voor niets?’
‘Je bent weer aan het projecteren. Dromen is een fysiek proces dat niets te betekenen heeft.’
‘Dat geldt dan ook voor het wakkere leven. Een fysiek proces dat niets te betekenen heeft.’ Ik wil er nog iets aan toevoegen over zijn stapel Donald Ducks in de gezamenlijke badkamer, wat tegen de woongroep-regels is, maar ik slik het in.
Zo komen we uit bij de symmetrische wapenstilstand: we denken allebei dat we gewonnen hebben, terwijl het eigenlijk een gelijkspel is. Meestal bijt ik me zo lang mogelijk in iets vast. Maar uiteindelijk gaat mijn ademhaling helemaal tekeer. En bind ik in.
Hij gaat achter me staan en legt zijn armen om mijn middel, zijn kin op mijn schouder en zo wiegt hij me. Hij heeft precies de juiste omhelzingslengte voor mij. Dat zal ik het meest missen.
Betrekkingswaan draait om de vraag wat er wel en wat er niet met jou te maken heeft. Een brief van de gemeente die de stoep verbreedt: wel. Een toespraak van Reagan uit 1982 over het Rijk van het Kwaad: niet.
Maarten adviseert mij om het alleen nog over concrete zaken te hebben. ‘Voor je eigen bestwil. Geen fantasie, geen dromen, geen projectie. Richt je op de kattenpoep op het dakterras, de voorraad oploskoffie, de scheiding van het afval.’
Het is alsof ik in therapie ben bij de vijand.
‘Die droom wil jou natuurlijk vertellen dat je iets aan het terras moet doen,’ zegt hij, en hij knikt in de richting van de ramen. ‘Groen uitgeslagen tegels en twee plastic stoelen van de straat, meer is het niet.’
Een paar Amerikaanse presidenten geleden mocht ik niet op het dakterras komen: Obama vloog in een helikopter over mijn huis heen op weg naar het Museumplein. Je kunt van elkaar verschillen in je opvattingen maar je moet het eens zijn over de feiten, anders kun je het niet eens met elkaar oneens zijn. Dat zei Barack, al had het net zo goed Maarten kunnen zijn.
Ik breek uit zijn omhelzing en draai me naar hem om. ‘Hoe zou je het kunnen verklaren als zoiets echt gebeurt? Herfst in mei? Een heel huis ineens weg, zonder sloopwerkzaamheden. Als een glitch in een computerprogramma?’
Hij schudt nee.
Het is goed mogelijk dat we in een simulatie leven, las ik in een wetenschappelijk artikel, maar ik houd het voor me.
Ik ben als Donald Duck die uit het papier omhoogkomt en om zich heen kijkt naar de echte wereld, buiten zijn verhaal. Soms twijfel ik aan die wereld, maar ik weet wie mijn vijanden zijn. Ik zoek naar het juiste moment om die te verjagen. Eerst loop ik naar de ramen om te kijken of het huis van de buren en het dakterras er nog staan.