welkom in dit gedicht, hou je vast
het gaat straks, vanaf regel negen
heel heel heel hard waaien
droogt er buiten nog was?
zijn er nog schroeven aan te draaien?
een tuinkabouter die naar binnen moet?
dakpannen te lijmen of wat men ook met dakpannen doet?
ik hoor haar: Eunice – ze komt
de lichtjes op het dakterras schommelen
de bladeren ruisen, takken krommen
de kat schuilt onder de bank tegen het rommelen van de wolken
kijk, daar waait een luciferdoosje!
een frietzakje!
een speelgoedautootje!
een fruithapje, nog in de glazen pot!
een tube haarverf,
kaarsvet,
naaldhak,
maatpak,
blaaskwartet!
een triangel!
en de klep van de vuilnisbak kleppert kleppert kleppert
klap – valt om – waait de straat uit
kijk, daar gaat de hond van buurman Gert!
en bam een boomstam door de ruit
kat schiet de trap op
glas op het tapijt, glas in de lucht
ze is binnen nu
waait het kleed van de tafel
het blad van het bureau
het stel van de bank
de kop van de douche
het eiland uit de keuken
de lak van mijn nag e l
het ver b a n d van de m aa n d
de kl i nk v a n d e d e ur
d e d ij n van d e g or
d e e l v a n d e sto
de c va n d e w
d e
d i
c h t v a n
d
i
t
g
e