Je bent uitgeput. Helemaal opgebrand. Je voelt je futloos en terneergeslagen. Ademhalen gaat steeds moeilijker. Je bent langzaam aan het stikken. Ze hebben je verteld dat er een omslagpunt bereikt is en dat de schade zichzelf nu niet meer kan herstellen. Sinds die diagnose ben je angstig en vooral ook boos, omdat het zo moet eindigen. Je snakt naar zuurstof. Ze kunnen veel tegenwoordig, denk je koortsachtig. Misschien kunnen ze deze ramp beperken en valt hier nog lange tijd mee door te leven.
Maar wil je dat? Krakend, rochelend, happend naar lucht?
Dit had nooit mogen gebeuren. Het was niet eens je eigen schuld. ‘Het waren andere tijden. Iedereen deed het,’ zeggen ze. Ze hebben je volledig uitgerookt en niemand heeft jou ooit om toestemming gevraagd.
En nu, nu het steeds slechter met je gaat, laten ze je zomaar aan je lot over. Zwartgeblakerd, smeulend en kreupel. Voor jou geen verzachtende omstandigheden, geen stervensbegeleiding, geen palliatieve sedatie, geen laatste wens.
Het enige wat je kunt doen is wachten tot het over is, en troost putten, uit de gedachte dat zodra jij gaat, het niet lang meer zal duren voor ook zij geen lucht meer krijgen.