Vier uur ’s nachts werd Ron wakker van iets dat zich op zijn dak begaf. Hij meende voetstappen te horen en dacht meteen aan inbrekers. Vanaf de zolder hoorde hij het nog beter. Het was al december, maar nog helemaal niet koud. Hij miste de echte winters en hij miste zijn vrouw. Dit werd de derde december die hij zonder haar doorbracht. Ze klaagde dat ze te weinig aandacht kreeg en voelde zich verwaarloosd. ‘Wil je weten wie er verwaarloosd worden?’ Had hij teruggeroepen. ‘Al die kinderen die ik dagelijks in disfunctionele gezinnen tegenkom. Die mogen zich verwaarloosd voelen, maar jij?’ Toen was zijn vrouw vertrokken.
Ron opende het zolderraam en hing naar buiten, toen hij een soort geplop en gekreun hoorde. Het gekreun verplaatste zich langzaam naar beneden. De inbrekers probeerden door de schoorsteen naar binnen te komen. Ron bonkte hard op de muur waar de inbreker zich ongeveer moest bevinden. De inbreker leek terug te kloppen en nog wat te zeggen.
Ron besloot beneden voor zijn openhaard te wachten. Hij dacht aan de romantische avondjes die hij daar met zijn ex had. Sinds ze weg was heeft hij hem niet meer aan gehad. Ron hield zijn dienstpistool op de openhaard gericht. Toen kwamen er twee gespierde kuiten in een zwarte maillot zijn haard in. Het restje hout dat erin lag was kurkdroog. ‘Wie ben jij?’ bromde Ron.
‘Ik ben Piet, ik kom u een cadeau brengen’
‘Smoesjes, jullie komen allang niet meer door de schoorsteen. En ik hoef geen cadeau, ik wil alleen mijn vrouw’.
‘Oude tradities meneer, die houden we in ere. Vanaf nu komen we weer door de schoorsteen. En we kunnen niemand laten terugkomen helaas, maar ik kan u wel aan een nieuwe helpen. De vrouw aan de overkant is net zo alleen als u’