Lena deed het wel vaker. Soms tijdens een ruzie met haar partner. Gister bijvoorbeeld nog, toen ze een discussie hadden over de inrichting van de vaatwasser.
Soms tijdens werk. Zoals afgelopen week, toen ze in een evaluatiegesprek gewezen werd op het feit dat het niet goed is voor het Nespresso-apparaat als er koffie wordt gezet met te weinig water erin. En meerdere collega’s hadden Lena koffie zien zetten met weinig water erin. En ze hadden afgelopen maand net weer een nieuw apparaat moeten aanschaffen. En het zou toch fijn zijn als ze de spullen van het bedrijf net zo behandelde als haar eigen spullen. En we weten dat een burn-out geen pretje is, maar dat is nog geen reden om-
Soms doet ze het in de trein. Als ze in een overvolle coupé staat geplet tussen ijzige blikken, schelle telefoonspeakers en krijsende kinderen.
Soms als ze haar fiets niet uit rekje krijgt. Als ze eindelijk die brief van de Belastingdienst durft te openen. Tijdens een kringverjaardag. In een drukke winkelstraat.
Dan sluit ze haar ogen. Dan ademt ze rustig in vanuit haar neus en langzaam uit via haar mond. En dan lukt het haar om even weg te zijn. Alsof ze opstijgt. Alsof alles in haar omgeving stil staat. Alsof al het geluid gedempt wordt. Alsof ze even helemaal nergens is. Het duurt misschien een paar luttele seconde, en dan, alsof iemand in zijn vingers knipt, is alles weer terug.
Vandaag stond ze in de supermarkt, boven de komkommers. Er was niet eens iets bijzonders aan de hand. Ze keek rond, zag alle mensen druk in de weer met hun boodschappen, en deed haar ogen weer even dicht. Hetzelfde gebeurde als altijd: Lena steeg op en was weg, het geluid dempte, de mensen verdwenen. Alleen dit keer, toen ze haar ogen weer opendeed, was ze niet meer in de supermarkt.
Lena keek rond. Alles was wit. Een oneindige witte ruimte, zonder boven of onder. Alsof iemand met een gum de hele wereld had gewist. De komkommers. De fruitafdeling. De gehele supermarkt. Alle kleuren. Alle mensen. Alle geluiden. Alles was weg.
Lena zweefde daar een beetje, tussen al dat wit. Ze voelde zich zo licht als een veertje. Als een plastic zakje dansend in de wind. Ze was niet bang of ongerust. Ze bleef rustig doorademen: in via haar neus, uit via haar mond. Ze had een soort ondefinieerbaar gevoel van binnen, maar onprettig was het niet. Het deed haar denken aan vroeger, toen ze als kind s’ avonds achterin de auto zat en hypnotiserend naar de passerende lichtjes keek. Het deed haar denken aan in een tent liggen en dat het zachtjes begint te regenen. Aan een harde onweersbui als je binnen bent.
‘Mevrouw?!’, hoorde ze iemand ergens in de verte fluisteren. ‘Mevrouw gaat het wel?’
Lena deed haar ogen weer dicht. Ze dacht aan fijne dingen. Aan zachtjes briesjes en bomen. Aan voorgelezen worden in bed. Aan een innige knuffel. Aan zachte matrassen met net gewassen beddengoed. Aan onder dekentjes liggen. En toen ze haar ogen weer opendeed, zweefden al die dingen die ze bedacht had door de witte ruimte. Ze strekte zich uit en ging op het matras liggen, onder het dekentje. Er lag een lege kussensloop bovenop.
‘Mevrouw, bent u oké?’
Lena glimlachte. Ze zag het Nespresso-apparaat voor zich. De vaatwasser. De overvolle trein. Komkommers. De brief van de Belastingdienst. Het fietsrekje. Een kringverjaardag. Ze pakte alles op en propte het in de kussensloop. Daarna rustte ze haar hoofd op het kussen.
‘Ja, ik ben heel erg oké.’, zei ze, waarna ze langzaam in slaap viel.