Ze doopte het zakje in de thee en keek uit het raam. De straat was ineens jong en nieuw, zo zonder mensen. De sierkers stond onschuldig in bloei.
Godzijdank heb ik de scheiding op tijd ingezet, dacht ze. Anders zat ik nu met hem. Hij zou willen dat ze steeds als ze iets had klaar gemaakt, het aanrecht zou afnemen. Hij zou hardloopschoenen bestellen op internet en dan toch niet de deur uitgaan. Want je wist maar nooit. Hij zou alle berichten lezen, tien keer per dag het nieuws kijken en meepraten met haar talkshow.
Hij zou van haar hebben geëist dat ze eerbied had. Voor de doktoren en verpleegkundigen, voor de vuilophalers en vakkenvullers, voor de mensen in de zorg en bovenal de slachtoffers. Want het was een schande. Hoe rechts de boel al die jaren verkwanseld had. En links eens ballen moest krijgen. Hoe de populisten misbruik maakten, van een internationale ramp nota bene.
Hij zou schichtig boodschappen halen. Een midden in het pad-staander lijzig terecht wijzen. Hij zou veel het hoofd schudden ook. Thuis zou hij lang en grondig zijn handen wassen en dan met ontsmettende doekjes de boodschappen afnemen.
Hij zou wakker naast haar liggen ’s nachts.
‘Ik weet niet, ik voel iets.’
‘Wat dan?’
‘Een soort druk op de borst. Er is iets gaande.’
Ze liep met de thee naar de woonkamer. De kamer die helemaal van haar was. De straat en de wereld leken ook iets meer van haar. Als ze ging wandelen kwam ze maar heel af en toe iemand tegen. Eenden kwaakten luider dan ooit tevoren en de lucht was weer blauw, zonder ronkende strepen.
Ze vond het heus erg allemaal. Ze deed boodschappen voor de oude buurvrouw. Ze hield afstand en knikte naar voorbijgangers. Maar ze keek geen nieuws meer. Ze was nog in haar wittebroodsweken, zo net zonder hem. Ze keek alleen luchten en bomen.