Mijn hoofd bonkt en de gordijnen wapperen – heb ik het raam open gelaten? – en ergens in de verte hoor ik mijn vrouw. Ze praat zacht, alsof niemand ons mag horen. Waarom bonkt mijn hoofd? Drink ik weer? Dat lijkt me stug.
“Donald?” Melania fluistert in het donker. Is het nog geen ochtend? Het voelt als ochtend. “Donald?”
“Wat?”
“Je had een nachtmerrie.” Ze aait mijn borst. Wat een kul. Ik had helemaal geen nachtmerrie. Ik heb geen nachtmerries. Mijn mond is droog. Waarom staat er geen glas water naast mijn bed? Ik zet mijn voeten op het hoogpolig tapijt, de zachtste grond waarop ooit iemand gelopen heeft, en sta op. Terwijl ik naar de badkamer schuifel zegt Melania: “Je praatte in je slaap.”
Ik kijk in de spiegel met het licht uit. Ik probeer mijn eigen ogen te ontwaren in de duisternis. En terwijl ik een glas laat vollopen, leegdrink, weer vul, en nogmaals leegdrink, vraag ik me af waarom ik wakker ben. Wat is er gisteren gebeurd? Een paar kleine mediaoptredens, een uitermate vervelende bespreking met een ontevreden jurist, een communiqué de deur uitgeslingerd waarin ik gesloten grenzen voor moslims bepleit, en een diner met heel veel vlees. Een goede dag. Net iets te laat naar bed. Dus waarom ben ik wakker? En waarom klopt mijn hoofd?
Ik kruip terug in bed.
“Gaat het weer?”, vraagt Melania. Ze doet alsof ik ziek ben. Ik ben niet ziek, ik werd gewoon even wakker, omdat ik dorst had. “Je praatte in je slaap,” fluistert ze nogmaals, “Je vroeg om vergiffenis.”
Ik draai me naar haar toe, probeer haar diep in de ogen te kijken, maar het is te donker. Ik friemel aan de knoopjes van haar pyjama, wip er eentje los.
“Donald, het is half drie ’s nachts”, mompelt ze. Ik ga door. Ze zucht, duwt mijn hand weg, en trekt zelf haar nachthemd uit. Ik kruip bovenop haar en kom bij haar binnen.
“Waarom vroeg je om vergiffenis?”, kreunt ze, “Wat droomde je?”
Ik antwoord niet. Ik doe niet aan dromen. Dromen hebben nog nooit iemand geholpen.