Er was een feestje. Er was een feestje omdat het de langste dag was. Gister.
Er werd gedanst. Gedronken. Er werden de zon aanbeden. En de elementen. Er was een zanger uit Senegal. En een accordeon.
Er was zand. En kleedjes op het zand. Er waren stenen. En water. De muziek stond hard. Heel hard. En heel veel mensen hadden hun schoenen uit.
Er was een kampvuur. Want ook op de langste dag wordt het ooit donker. En ook nu het zomer was, werd het best koud. Want we waren niet op Ibiza, ik was hier gewoon op mijn kapotte fiets naartoe gefietst.
Er was vuur. En in dat vuur gooide men briefjes met dat wat ze achter wilde laten. Achter laten in de lente. Sommige briefjes waaide weg.
Er waren mensen die over het vuur sprongen. Ik wilde niet kijken, maar ze landen veilig in het zand.
Ik haalde nog een drankje, er is maar één dag de langste dag en ook al wisten we niet zeker of dat nu was, het was in ieder geval bijna. En dat moest gevierd.
Maar waarom? Waarom vierde we dit? Wat had de dag voor goeds gedaan? Voor mij gedaan? De dag van nieuws en nog meer nieuws, belastingaangiften, kozijnen uitkiezen, fiets laat maken, uitstrijkje laat maken, een planning maken, het vooral niet op z’n beloop laten.
De dag van linked-in bijwerken, nagellak bijwerken, bikinilijn bijwerken. Vooral genoeg werken, ook al is het warm.
De dag van genoeg bewegen, genoeg groente eten en water drinken en toch iets met minder decolleté aantrekken. Brave burger, ongevaarlijk.
Waarom hier de dag vieren, terwijl er ook iets als nacht bestond? Zonder agendapunten, zonder pensioenplan, zonder stikstofcrisis. Zonder duidelijkheid, afbakening, logica. Zonder glashelder, zonneklaar. Een nacht zonder licht, om mezelf in te zien. Terwijl ik over zo hard probeer te springen, maar net als de minuscule kortkopkikker niet verder dan een ongecontroleerde hupsje kom.