De deur bleef dicht. Niet letterlijk, maar figuurlijk. Iedereen was er nog. Alle witte jassen waren aangetrokken, maar weifelend. Niemand in het ziekenhuis had nog een baan.
Doorgaan als er niets meer binnenkomt.
Geen geld toch.
We wisten het echt niet.
We dachten, dat het zo erg niet was.
We wilden zo graag.
Het was eigenlijk voor de opening al duidelijk geweest. Toch meer dan veertig jaar geleden. Het was vaker in het nieuws geweest. In een andere tijd. Onder andere ministers. De zieken leven zonder overzicht. In de waan van de dag. En het verplegend personeel. Niet zo gek ook, als je geen idee hebt, hoe veel dagen er nog komen.
Je moet kijken naar wat er wel goed gaat.
Wat je wel snapt.
De tweeling. Hij heeft het overleefd. Hij is geboren. Het baren is geslaagd, fysiek gezien dan. De moeder, soort van ongeschonden. Er viel niemand flauw. Er verloor niemand té veel bloed. Dat is, bij de geboorte van twee kindjes, zonder dichte poli al bijzonder.
Ze slapen. En de moeder, zij ligt wakker. Staart naar het plafond. Loopt in haar hoofd wel duizend lijstjes af. Kolven. Temperaturen. Temperatuur opschrijven. De vader zit beneden. Met de TV aan en de krant. ‘Faillissement ziekenhuizen,’ leest hij. En: ‘Minister belooft nooit meer chaos.’
Ik hoop het, zucht hij.
Want, nog meer chaos.
Het kan er echt niet bij.