Ik ben het lopen langs elkaar ontwend
Het stollend bewegen, wat wil ik weten
Pas ik ertussen?
Ik vraag het net te vaak aan Maarten
Nog voor ik hem de eerste keer ontmoet
Ik mis mijn kamer. Ik wil naar binnen, aanmeren
Tij keren, de deur past niet meer in zijn post
Een vreemde voet op de drempel verkoopt schuldgevoel, iets met kinderen
de voet is bloot
Ik schaaf de deur er overheen, breek een nagel
Met de papierschaar knip ik mezelf voorzichtig tot patroon
Bibberige hand. Ik pas als een lade in een kast
met wollen sokken, ondergoedjes
Mompel waterige ‘het is al goedjes’
Nee het kan geen kwaad hoor, Maarten
Misschien ben ik gewoon moe
Zeg Maarten, zullen we tegen elkaar aan dansen?
Toe?