De eerste keer had hij niet direct door dat het wolven waren.
Wel dat het hijgde en kwijlde in zijn nek.
Wel dat zijn ogen ’s nachts puilden om beter te kunnen zien. Minder bang te zijn.
Als hij wakker werd maakte hij een hol en deed alsof hij sliep.
Tot het wiebelen van zijn tenen hem verraadde dat het toch echt zo was.
Het duurde lang voor hij begreep dat het wolven waren. Wát wolven waren.
‘niet voederen’ spijkerde hij naast zijn bed.
De wolven kwamen regelmatig langs. Soms kon hij ze ruiken, soms stormden ze zonder aankondiging de boel omver. Bliezen zijn huisje van stro naar de gallemiezen.
Hij is het worstelen moe.
Hij heeft al zo vaak zijn best gedaan.
Al zo vaak ksssssjt geroepen.
Ze zegt lieverd als ze hem omhelst. Als een moeder.
Vijf jaar geleden was dat niet gebeurd.
Hij vraagt zich af of het leeftijd is, of daling in statuur.
Of dat het door de wolven komt.
Lief vindt hij het.
Hij wiebelt met zijn lip.
Veegt een stofje uit zijn oog.